Afbeelding – Image – Bild: Een Belgische autosnelweg – Une autoroute belge – Eine belgische Autobahn
Bron – Source – Quelle: wikipedia
DESINFORMATIE BEREIKT WEER EEN HOOGTEPUNT IN DE NOORD-BELGISCHE PERS
Op 28 mei 2025 waren we getuige van een surrealistische discussie in de particratische media. Om de uitstoot van het verkeer te verlagen, pleitte de zogenaamd “Vlaamse” “minister” van Klimaat, Melissa Depraetere (Vooruit), ervoor om de snelheid op de autosnelwegen te verminderen van 120 naar 100 km per uur. Daarna verklaarde “Vlaams” “minister” van Mobiliteit, Annick De Ridder (N-VA), die in de media als de “bevoegde” minister omschreven werd, dat er aan de huidige snelheidsbeperking niet getornd zou worden. Maar dat is het punt niet.
De enige opmerking die van tel is, werd namelijk niet gemaakt. Noch door een politicus, noch door een journalist, noch door een van de talrijke « experten » die de revue passeerden. Met name: de gewesten zijn helemaal niet bevoegd voor de snelheidsbeperkingen op de autosnelwegen.
De wet laat over het exclusief nationale karakter van de snelheid op de autosnelwegen niet de minste twijfel bestaan. Artikel 6, §1, XII, 1° van de Bijzondere Wet tot hervorming van de Instellingen van 8 augustus 1980 (BWHI) bepaalt immers zeer duidelijk: “Wat het verkeersveiligheidsbeleid betreft [zijn de gewesten bevoegd voor] het bepalen van de snelheidsbeperkingen op de openbare wegen, met uitzondering van de autosnelwegen zoals gedefinieerd in artikel 1, j), van het verdrag inzake het wegverkeer, gedaan te Wenen op 8 november 1968”.
Sedert de zesde ( ! ) ‘staatshervorming’ hebben de gewesten toegenomen bevoegdheden inzake het wegverkeer (naast het gemelde, gaat het om bevoegdheden inzake verkeerstekens, de homologatie van toestellen die verband houden met gewestelijke bevoegdheden en de regelgeving inzake massa, lading en afmetingen van voertuigen), maar de snelheidsbeperkingen op snelwegen horen daar niet bij. Dat zelfverklaarde ‘ministers’ (veinzen) dit niet weten getuigt ofwel van onwetendheid ofwel van kwade trouw.
Als de particraten de wet niet meer correct uitleggen, hoe willen ze dan nog dat de burgers die begrijpen? Dit alles draagt niet alleen bij tot rechtsonzekerheid bij burgers, maar is eveneens een omfloerste manier om de splitsing van nog méér bevoegdheden in de hoofden van de Belgen ingang te doen vinden.
Als men al het argument zou willen aanhalen dat het “gewoon” gaat om een standpunt van een partij – en niet van een minister – dan dringt zich bovendien nog een vraag op, meerbepaald die naar het nut van het taalfederalisme zelf als het uiteindelijk toch dezelfde partijen zijn die de vele regeringen en parlementen zijn die ons land ‘rijk’ is als uitvalsbasis gebruiken om hun standpunten over domeinen die niet tot hun bevoegdheid behoren uit te bazuinen. Dat kan evengoed, en zelfs veel beter, in een unitair België. Dan kunnen alle machtspartijen in een enkel parlement over alle bevoegdheden debatteren.
Laten we trouwens niet naïef zijn. Indien er in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers door een minister gesproken was over de reorganisatie van een gemeenschapsbevoegdheid als integratie, die zeer nauw samenhangt met de federale bevoegdheid ‘migratie’, zou er in de parlementen van de ‘Vlaamse’, ‘Franse’ en Duitstalige gemeenschap een storm van verontwaardiging zijn opgegaan over deze vermeende “usurpatie” van bevoegdheden.
Een rationele geest zou al lang gepleit hebben voor een eengemaakt en Belgisch ministerie van Verkeer en Openbare Werken in het kader van een nieuw, unitair en modern België. Deze politieke klasse is daar niet toe in staat en werkt liever met drie – of wie weet, als de Duitstalige gemeenschap een vierde gewest wordt, zoals sommige federalistische genieën dat voorstellen vier – wegcodes, acht ministers van gezondheid en een tiental ministers van cultuur. De verspilling en de verwarring moeten stoppen. Het is meer dan tijd voor een referendum over de institutionele toekomst van België.
LA DESINFORMATION ATTEINT UN NOUVEAU SOMMET DANS LA PRESSE DU NORD DU PAYS
Le 28 mai 2025, nous avons assisté à une discussion surréaliste dans les médias particratiques. Afin de réduire les émissions liées au trafic routier, la soi-disant “ministre” “flamande” du Climat, Melissa Depraetere (Vooruit), a plaidé pour abaisser la vitesse maximale autorisée sur les autoroutes de 120 à 100 km/h. Par la suite, la “ministre” flamand de la Mobilité, Annick De Ridder (N-VA), présentée par les médias comme la ministre “compétente”, a déclaré qu’il n’était pas question de modifier la limitation de vitesse actuelle. Mais là n’est pas le véritable enjeu.
La seule remarque pertinente n’a en effet été formulée ni par un politicien, ni par un journaliste, ni par l’un des nombreux « experts » qui se sont succédés dans les médias. A savoir: les régions ne sont absolument pas compétentes en matière de limitations de vitesse sur les autoroutes.
La législation ne laisse planer aucun doute sur le caractère exclusivement national de la réglementation de la vitesse sur autoroute. L’article 6, §1er, XII, 1° de la Loi spéciale de réformes institutionnelles du 8 août 1980 (LSRI) stipule très clairement :« En ce qui concerne la politique en matière de sécurité routière, [les régions sont compétentes pour] la détermination des limites de vitesse sur la voie publique, à l’exception des autoroutes telles que définies à l’article 1er, j), de la Convention sur la circulation routière, faite à Vienne le 8 novembre 1968 ».
Depuis la sixième ( ! ) “réforme” de l’Etat, les régions disposent de compétences élargies en matière de circulation routière (outre les limitations de vitesse susmentionnées, il s’agit notamment de la signalisation, de l’homologation des dispositifs liés à leurs compétences, et de la réglementation concernant le poids, la charge et les dimensions des véhicules). Toutefois, les limitations de vitesse sur les autoroutes n’en font pas partie. Que des « ministres » autoproclamés fassent semblant de l’ignorer témoigne soit d’ignorance, soit de mauvaise foi.
Si les particrates ne sont même plus capables d’interpréter correctement la loi, comment espèrent-ils encore que les citoyens la comprennent? Tout cela ne fait qu’ajouter à l’insécurité juridique ressentie par la population, tout en constituant une manière feutrée de faire accepter, dans les esprits, de nouvelles scissions de compétences.
Et même si l’on voulait prétendre qu’il ne s’agit que d’une prise de position partisane – et non ministérielle –, une autre question se pose alors: quel est l’intérêt même du fédéralisme linguistique, si ce sont toujours les mêmes partis qui peuplent les innombrables gouvernements et parlements de notre pays, pour y diffuser leurs opinions sur des domaines hors de leur compétence ? Cela pourrait tout aussi bien – et même bien mieux – se faire dans une Belgique unitaire. Ainsi, toutes les formations politiques pourraient débattre de toutes les compétences dans un seul parlement.
Ne soyons d’ailleurs pas naïfs. Si un ministre s’était exprimé à la Chambre des Représentants au sujet de la réorganisation d’une compétence communautaire comme l’intégration – qui touche pourtant de près à la compétence fédérale qu’est la migration –, les parlements des communautés « flamande », « française » ou germanophone auraient aussitôt hurlé à la prétendue “usurpation” de compétence.
Un esprit rationnel aurait depuis longtemps plaidé pour la création d’un ministère belge unique des Travaux publics et de la Mobilité, dans le cadre d’une nouvelle Belgique unitaire et moderne. Mais notre classe politique n’en est pas capable. Elle préfère gérer trois – ou, si certains génies du fédéralisme reclamant une quatrième région germanophone obtiennent gain de cause, quatre – codes de la route, huit ministres de la Santé et une dizaine de ministres de la Culture. Il convient d’arrêter ce gaspillage et cette confusion. Il est plus que temps d’organiser un référendum sur l’avenir institutionnel de la Belgique.
DESINFORMATION ERREICHT EINEN NEUEN HÖHEPUNKT IN DER NORDBELGISCHEN PRESSE
Am 28. Mai 2025 waren wir Zeugen einer surrealistischen Diskussion in den partikratischen Medien. Um die Verkehrsemissionen zu senken, plädierte die sogenannte „flämische“ Klima-„Ministerin“ Melissa Depraetere (Vooruit) dafür, die Geschwindigkeit auf Autobahnen von 120 auf 100 km/h zu reduzieren. Daraufhin erklärte die „flämische“ „Mobilitätsministerin“ Annick De Ridder (N-VA), die in den Medien als „zuständige“ Ministerin bezeichnet wurde, dass an der aktuellen Geschwindigkeitsbegrenzung nicht gerüttelt werde. Doch genau das ist nicht der Punkt.
Die einzige relevante Anmerkung wurde nämlich nicht gemacht. Weder von einem Politiker, noch von einem Journalisten, noch von einem der zahlreichen „Experten“, die zu Wort kamen. Nämlich: Die Regionen sind überhaupt nicht zuständig für die Geschwindigkeitsbegrenzungen auf Autobahnen.
Die Gesetzebung lässt am ausschließlich nationalen Charakter der Geschwindigkeitsregelung auf Autobahnen keinen Zweifel. Artikel 6, §1, XII, 1° des Sondergesetzes zur Reform der Institutionen vom 8. August 1980 (SRI) bestimmt ganz klar:
„Was die Verkehrssicherheit betrifft, [sind die Regionen zuständig für] die Festlegung von Geschwindigkeitsbegrenzungen auf öffentlichen Straßen, mit Ausnahme der Autobahnen im Sinne von Artikel 1, j), des Wiener Übereinkommens über den Straßenverkehr vom 8. November 1968”.
Seit der sechsten ( ! ) „Staatsreform” haben die Regionen erweiterte Zuständigkeiten im Bereich des Straßenverkehrs erhalten (darunter auch Vorschriften zu Verkehrszeichen, Zulassung von Geräten im Zusammenhang mit regionalen Zuständigkeiten und Regelungen zu Gewicht, Ladung und Abmessungen von Fahrzeugen), aber die Festlegung von Geschwindigkeitsbegrenzungen auf Autobahnen gehört nicht dazu. Dass selbsternannte „Minister“ dies nicht wissen (oder vorgeben, es nicht zu wissen), zeugt entweder von Unwissenheit oder von bösem Willen.
Wenn die Partikraten das Gesetz selbst nicht mehr korrekt erklären, wie sollen die Bürger es dann verstehen? All dies trägt nicht nur zur Rechtsunsicherheit bei, sondern ist auch ein verschleierter Versuch, in den Köpfen der Belgier weitere Kompetenzspaltungen zu verankern.
Selbst wenn man argumentieren wollte, dass es sich bloß um eine Parteimeinung handelte und nicht um eine Ministeraussage –, stellt sich außerdem die Frage nach dem Sinn des Sprachenföderalismus selbst, wenn doch dieselben Parteien, die in den vielen Regierungen und Parlamenten unseres Landes sitzen, ihre Standpunkte zu Themen außerhalb ihrer Zuständigkeit überall verbreiten. Das könnte ebenso gut – und sogar viel besser – in einem unitarischen Belgien geschehen. Dann könnten alle Machthaber in einem einzigen Parlament über alle Kompetenzen debattieren.
Seien wir doch nicht naiv. Wenn ein Minister in der belgischen Abgeordnetenkammer über die Neuordnung einer Gemeinschaftszuständigkeit wie Integration gesprochen hätte – einem Bereich, der eng mit der föderalen Zuständigkeit für Migration verknüpft ist –, wäre in den Parlamenten der „flämischen“, „französischen“ und der deutschsprachigen Gemeinschaft ein Sturm der Entrüstung über diese angebliche „Usurpation“ der Zuständigkeiten losgebrochen.
Ein rationaler Geist hätte längst für ein einheitliches belgisches Ministerium für Verkehr und öffentliche Arbeiten im Rahmen eines neuen, modernen und unitarischen Belgiens plädiert. Doch diese politische Klasse ist dazu nicht fähig und arbeitet lieber mit drei – oder, wenn einige föderalistische Genies sich durchsetzen, mit vier Wegcodes (falls die Deutschsprachige Gemeinschaft ein viertes Region wird), acht Gesundheitsministern und einem Dutzend Kulturministern. Die Verschwendung und die Verwirrung müssen aufhören. Es ist höchste Zeit für ein Referendum über die institutionelle Zukunft Belgiens.
