5 JUNI 1288: DE SLAG BIJ WOERINGEN – 5 JUIN 1288: LA BATAILLE DE WORRINGEN

DEZE SLAG BEPAALDE DE OOSTGRENS VAN BELGIE

5 juni (1288) heeft historisch gezien voor België evenveel betekenis als 11 juli 1302 (Guldensporenslag). Maar de media-aandacht voor beide middeleeuwse veldslagen is totaal verschillend: niets voor Woeringen en enorm veel (vooral in het noorden van het land) voor de Guldensporenslag. Dit opmerkelijk verschil in behandeling is te wijten aan het flamingantisch imperialisme dat onterecht de Belgische politiek domineert. 5 juni kan dan ook als de Brabantse feestdag worden beschouwd.

Het in 1830 gestichte Koninkrijk België kende een lange voorgeschiedenis, die teruggaat tot de eenmaking van de verschillende vorstendommen (Vlaanderen, Brabant, Henegouwen…) onder de Bourgondische hertogen in de 15de eeuw. Aangezien het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant de eerste territoria waren die de Bourgondiërs verenigden, ging het jonge Koninkrijk dit gedeelte van het land als zijn kerngebied beschouwen. Omdat Frankrijk gedurende de hele 19de eeuw een bedreiging voor België bleef (zie onze tekst), herdacht de Belgische staat met veel luister de Guldensporenslag (1302). Achtereenvolgens de Vlaamse en de Vlaams-nationalistische beweging zouden die veldslag – onterecht – in hun retoriek opnemen (zie onze publicatie). Minstens even belangrijk, maar onterecht veel minder bekend, is de Slag bij Woeringen in 1288 die de oostgrens van België zou vastleggen.

Op 5 juni 1288 vond deze slag bij Woeringen in de buurt van Keulen plaats. Deze strijd van de Hertog van Brabant Jan I tegen de aartsbisschop van Keulen duidt op de expansiedrift van het hertogdom Brabant. De slag zorgde ervoor dat belangrijke delen van België niet in de handen van Duitse potentaten vielen. Indien het hertogdom Brabant zwak geweest was, hadden die laatste zonder twijfel een deel van België geannexeerd. Deze veldslag legde dus in het algemeen de Belgische oostgrens vast, diegene die sommigen ook (deels) de grens van het “Waals gewest” met Duitsland noemen (het “Waals” gewest is een door de particratie uitgevonden onding om de Belgen uit het zuiden te scheiden van die uit het noorden).

Wat geschiedenis. De provincies Luik en Limburg waren pas in 1795 tot België gaan behoren. Dit perifere gebied bleef dan ook lange tijd wat onderbelicht in de Belgische geschiedschrijving. Het prinsbisdom Luik ontstond in 971 omdat de Duitse Keizer Otto I één van zijn ambtenaren tot bisschop benoemde en hem grafelijke rechten schonk. Dat vorstendom zou zich meermaals uitbreiden rond de middenloop van de Maas en in de regio tussen Samber en Maas. Vanaf de 13de eeuw speelden de steden – later dan in het graafschap Vlaanderen, maar vroeger dan in het hertogdom Brabant – een rol in het landsbestuur. In het prinsbisdom ontwikkelde zich een proto-nationaal gevoel. De opstand van de steden in 1256 werd gevoerd voor “de vrijheid van het land”. (L. WILS, Van Clovis tot Di Rupo, de Lange Weg van de naties in de Lage Landen, Antwerpen, 2005, pp. 25-29).

In de 12de eeuw beschikte het Hertogdom Brabant – i.t.t. Vlaanderen, een leen van Frankrijk – over een vrij grote autonomie binnen het Duitse Rijk. De hertogen voerden met een bewonderenswaardig geduld een politiek die gericht was op de bemachtiging van de handelsbaan tussen Rijn en Noordzee, waarvan de materiële welvaart van het vorstendom afhing. In 1229 hadden de burgers van Luik, Hoei, Dinant, Sint-Truiden, Maastricht en Tongeren het openstaan van het Luikse bisschopsambt gebruikt om een verbond aan te gaan, waartegen de bisschop aanvankelijk machteloos stond. Vandaar dat hij een bondgenoot zocht – en dat was wellicht zijn enige keuze – bij de hertog van Brabant. De hertogen beheersten het spel echter volkomen en mengden zich volop in de destabilisering van het prinsbisdom door nu eens de prinsbisschop, dan weer de burgers te steunen en zo beide partijen te neutraliseren.

Anderzijds waren de aartsbisschoppen van Keulen – die eertijds bondgenoten van Brabant waren – gaandeweg een hinderpaal geworden in de uitbreiding van de hertogelijke macht. In 1239 voerde Brabant een veldslag in de buurt van Bonn, waardoor het een bruggenhoofd op de rechteroever van de Rijn verkreeg. Bovendien was het Duitse Keizerrijk in de 13de eeuw in verval wat in de kaart van de hertogen speelde. Door een behendige politiek verwierven de Brabanders gebieden en steden van het Duitse Rijk tussen Brabant en de Rijn en van de grenzen van de diocese Trier tot aan de Noordzee. De band tussen het Keizerrijk en Brabant verzwakte en het hertogelijk Huis bezag de Duitse Keizer ook minder en minder als zijn leenheer.

Hertog Jan I wierp zichzelf in die omstandigheden op tot behoeder van de ‘Landsvrede tusschen Maas en Rijn’. In 1279 sloot hij een alliantie en douane-unie met de aartsbisschop van Keulen, de graaf van Gelder en de graaf van Kleef. Omstreeks dat moment onderhandelde hij ook met Aken en Keulen. In 1286 erkende de stad Luik hem als voogd.

Toen in 1283 Ermengarde van Limburg kinderloos gestorven was, brak een leenroerige twist om de openstaande erfenis uit. De hertog van Brabant kocht de aanspraken van een troonpretendent af, waardoor verschillende anderen zich tegen hem verenigden, waaronder de aartsbisschop van Keulen en de graaf van Vlaanderen. De oost- en de westgrenzen van het vorstendom waren bedreigd. Brabant bekwam echter een alliantie met Holland en een neutraliteitsstatuut voor Luik. De hertog bespeelde bovendien de inwoners van Keulen: toen zij in opstand kwamen tegen hun aartsbisschop, brak de oorlog uit.

Jan trok ten strijde met de Brabantse ridders, de stedelijke strijdkrachten van Leuven, Brussel, Antwerpen, Tienen, Geldenaken en Nijvel, voegde de troepen van Luik, Kleef en Gulik bij de zijne, en trok naar de Rijn. De aartsbisschop van Keulen – die meende gewonnen spel te hebben – verzamelde zijn vazallen en bondgenoten rond zich. Maar de Brabantse hertog had nog een troefkaart: aan de burgers van Keulen en de landbouwers verklaarde hij dat hij slechts gekomen was om de landsvrede – van wie hij de beschermer was – te herstellen. Daarop volgde een belegering van de burcht Woeringen, een stad die weinig geliefd was bij de Keulse kooplieden wegens de hoge tollen op de Rijnboten.

Op 5 juni 1288 werd onder de muren van de vesting van Woeringen de hele dag slag geleverd. De Brabanders waren in ondertal, maar hadden betere krijgers. De zware vijandelijke ruiterij voerde als eerste een charge uit, waarna de rangen gesloten werden. ’s Namiddags werd de veldslag beslecht door een beweging tegen de flank van het aartsbisschoppelijk leger. 1200 doden bleven op het slagveld liggen. De Brabanders hadden een formidabele overwinning behaald (H. PIRENNE, Geschiedenis van België, Deel I, Gent, 1902, pp. 225-236).

De uitslag van de slag bij Woeringen ging de Nederlanden rond en werd in het Nederlands en het Frans bezongen. Voor de burgerij was het de overwinning van de handel. In Brabant verhoogde de slag het prestige van de dynastie en diens territoriale macht. De nederlaag van de aartsbisschop van Keulen was het begin van het einde van zijn politieke invloed. Het hertogdom Limburg werd tot het einde van de 13de eeuw met Brabant verenigd. Daardoor beschikten de Brabanders eindelijk over de handelsweg tussen Duitsland en de Nederlanden, waar ze al generaties naar streefden.

Een ander gevolg van de veldslag was dat het hertogdom Limburg (niet te verwarren met de huidige provincie met dezelfde naam) nadien gedurende 600 jaar een unie met Brabant zou vormen, hetgeen aantoont dat Brabant haar gezag aan de Duitse vorsten opgelegd had. Vandaag maakt het hertogdom Limburg deels deel uit van België, terwijl een ander deel Nederland toebehoort.

Nog belangrijker was dat de slag de onafhankelijkheid van Brabant t.o.v. het Duitse Rijk bevestigde. Daardoor was de slag de eerste stap in de vastlegging van de oostgrens van België. Toen in 1366 het prinsbisdom Luik het graafschap Loon (ongeveer de huidige provincie Limburg) inlijfde, lag die voor honderden jaren – eigenlijk tot op heden – zo goed als vast. De veldslag was één van de grootste uit de middeleeuwen. Kan men zich inbeelden dat om het even welk land zo’n gebeurtenis, die aan de basis van de natie ligt, niet zou herdenken ? In het federale België, dat gedomineerd wordt door separatisten uit het noorden en uit het zuiden, blijkt dat evenwel mogelijk.

CETTE BATAILLE A ETABLI LA FRONTIERE ORIENTALE DE LA BELGIQUE

Le 5 juin (1288) a autant de signification pour la Belgique que le 11 juillet 1302 (la Bataille des Epérons d’or). Toutefois, l’écho médiatique accordé aux deux batailles médiévales est totalement différent : rien pour Worringen et énormément (surtout au nord du pays) pour la bataille des Epérons d’or. Cette remarquable différence de traitement est due à l’impérialisme flamingant qui domine à tort la politique belge. Le 5 juin peut donc être considéré comme la fête brabançonne.

Lors de sa fondation en 1830, le Royaume de Belgique avait déjà une longue histoire, remontant à l’unification des divers comtés et duchés (Flandre, Brabant, Hainaut, …) sous les ducs bourguignons au 15ème siècle. Vu que le Comté de Flandre et le Duché de Brabant furent les premiers territoires à être réunis sous les Bourguignons, ils furent considérés comme le noyau du jeune royaume. Parce que la France, durant tout le 19ème siècle, est restée une menace pour la Belgique (voir notre publication à ce propos), l’Etat belge a mis un point d’honneur à commémorer en grande pompe la Bataille des Eperons d’Or (1302). Plus tard, les mouvements flamand et nationaliste-flamand intégrèrent – erronément – la bataille flamande dans leur rhétorique (voir notre texte). Mais, malgré le fait qu’elle fut aussi importante pour notre histoire par l’établissement de notre frontière orientale, la Bataille de Woeringen est bien moins connue. A tort.

Le 5 juin 1288, la bataille de Woeringen a eu lieu dans les environs de Cologne. Cette lutte du Duc de Brabant Jean Ier contre l’archevêque de Cologne démontre la volonté d’expansion de duché de Brabant. La bataille a fait en sorte que des parties importantes de la Belgique ne sont pas tombées en mains de potentats allemands.  Si le duché de Brabant avait été faible, ces derniers auraient sans doute annexé une partie de la Belgique.  Cette bataille a fixé de façon générale la frontière orientale de la Belgique, celle que certains appelent aussi (partiellement) la frontière de la “région wallonne” avec l’Allemagne (la région  « wallonne » est ce machin inventé par la particratie pour séparer les Belges du sud de ceux du nord).

Un peu d’histoire. Les provinces de Liège et de Limbourg ne furent pas intégrées à la Belgique avant 1795. Ces territoires périphériques sont donc quelque peu négligés dans l’histoire belge. La principauté de Liège fut fondée en 971 suite à la nomination par l’empereur Otton 1er d’un de ses fonctionnaires au poste d’évêque tout en lui conférant les pouvoirs d’un comte. La principauté s’étendit peu à peu autour du bassin de la Meuse et dans la région entre Sambre et Meuse. A partir du 13ème siècle, les villes de la principauté jouèrent un vrai rôle administratif, à l’instar de ce qui existait déjà dans le comté de Flandre et qui se passerait plus tard dans le duché de Brabant. Un sentiment proto-national s’y développa ainsi. La révolte des villes de 1256 fut d’ailleurs menée pour “la liberté du pays” (L. WILS, Van Clovis tot Di Rupo, de Lange Weg van de naties in de Lage Landen, Anvers, 2005, pp. 25-29).

Durant le 12ème siècle, le duché de Brabant possédait un très grande autonomie, contrairement au comté de Flandre, un fief du Royaume de France. Les ducs menaient patiemment une politique concentrée sur le renforcement du commerce entre le Rhin et la Mer du Nord, région dont dépendait la prospérité du duché.  En 1229, les habitants de Liège, Huy, Dinant, Saint-Trond, Maastricht et Tongres utilisèrent l’ouverture de l’épiscopat de Liège pour former une alliance contre laquelle l’évêque ne pouvait rien. Il chercha donc un allié – ce qui était peut-être son unique choix – en la personne du duc de Brabant. Les ducs formèrent une alliance et réussirent à stabiliser la principauté en soutenant alternativement le Prince-évêque et les citoyens pour ensuite les neutraliser l’un l’autre.

Par ailleurs, les archevêques de Cologne – déjà alliés du Brabant – devinrent progressivement un obstacle à la puissance montante du duché. En 1239, le Brabant livra bataille dans la région de Bonn et gagna une tête de pont sur la rive droite du Rhin. En outre, le déclin de l’Empire germanique au 13ème siècle ne fit qu’encourager ce mouvement. Par une politique habile, les Brabançons conquirent les régions et villes situées à la fois dans l’Empire germanique, entre le Brabant et le Rhin, et entre les frontières du diocèse de Trèves et la mer du Nord. Le lien entre l’Empire et le Brabant s’affaiblit et la Maison ducale considéra de moins en moins l’Empereur comme son suzerain.

Le duc Jean 1er se présenta dès lors comme le gardien de “La paix des pays entre la Meuse et le Rhin”. En 1279, il établit une alliance et une union douanière avec l’archevêque de Cologne, le comté de Gueldre et le comté de Clèves. C’est dans cette période qu’il a entamé des négociations avec Aix-la-Chapelle et Cologne. En 1286, la ville de Liège le reconnut comme seigneur.

Lorsqu’en 1283, Ermengarde de Limbourg décèda sans descendance, une querelle de succession éclata. Le duc de Brabant fit valoir ses droits en tant que prétendant au titre, unissant contre lui par ce geste d’autres puissances, dont l’archevêque de Cologne et le comté de Flandre. Les frontières orientales et occidentales de son domaine furent menacées. Le Brabant obtint cependant une alliance de la Hollande et un statut de neutralité de Liège. Le duc manipula également les habitants de Cologne: alors qu’ils se révoltèrent contre leur archevêque, la guerre éclata.

Jean partit au combat avec les chevaliers brabançons, les armées de Louvain, Bruxelles, Anvers, Tirlemont, Jodoigne et Nivelles, en plus des troupes de Liège, Clèves et Juliers et se diriga vers le Rhin.

België in 1300 - La Belgique en 1300
België in 1300 – La Belgique en 1300

L’archevêque de Cologne, certain de sa victoire, réunissait ses vassaux et alliés autour de lui. Mais le duc de Brabant avait encore un atout: il expliqua aux habitants de Cologne et aux paysans qu’il n’était là que pour rétablir la “Paix des Pays” dont il était le garant. Il assiégea le château de Woeringen, une ville peu aimée des commerçants de Cologne en raison de ses taxes élevées imposée aux bateaux du Rhin.

 Le 5 juin 1288, la bataille sévissait tout la journée aux pieds des fortifications de Woeringen. Les Brabançons étaient en sous-nombre mais mieux entraînés. La cavalerie lourde lança une première charge, avant que les rangs ne se resserrèrent. Dans l’après-midi, la bataille s’est achevée par un mouvement dans le flanc de l’armée de l’archevêque. 1.200 morts sont restés sur le champ de bataille. Les Brabançons avaient remporté une victoire glorieuse (H. PIRENNE, Histoire de Belgique, Tome I, Gand, 1902, pp. 225-236).

La victoire de Woeringen fit le tour des Pays-Bas et a été célébrée en néerlandais et en français. Pour la bourgeoisie, ce fut la victoire du commerce. Dans le Brabant, la bataille augmenta le prestige de la dynastie et de son pouvoir territorial. La défaite de l’archevêque de Cologne marqua le début de la fin de son influence politique. Le comté de Limbourg fut réuni avec le Brabant jusqu’à la fin du 13ième siècle. Ainsi, les Brabançons disposaient enfin d’une route commerciale entre l’Allemagne et les Pays-Bas qu’ils convoitèrent déjà depuis des générations.

Un autre résultat de la bataille fut que le duché de Limbourg (à ne pas confondre avec la province actuelle qui porte ce nom) formerait ensuite durant 600 ans une union avec le Brabant, ce qui démontre que le Brabant avait imposé son autorité aux principautés allemandes. Aujourd’hui, une partie du duché de Limbourg fait partie de la Belgique, tandis qu’une autre partie appartient aux Pays-Bas.

Encore plus important fut le fait que la bataille confirma l’indépendance du Brabant par rapport à l’empire germanique. De ce fait, la bataille fut la première étape dans la fixation de la frontière orientale de la Belgique. Lorsqu’en 1366, l’archevêché de Liège conquit le comté de Loon (approximativement l’actuelle province du Limbourg belge), cette frontière fut fixée pour des centaines d’années (en réalité jusqu’à aujourd’hui).  La bataille fut l’une des plus grandes du Moyen Âge. Peut-on imaginer qu’un pays quelconque ne commémore pas un tel évènement qui est à la base de la fondation de la nation? En Belgique fédérale, dominée par les séparatistes du nord et du sud, cela semble pourtant possible.