BURGERKLACHT – PLAINTE CITOYENNE

Affiche van het kartel BELG.UNIE van de verkiezingen van 2010 - l'affiche du cartel BELG.UNIE des élections de 2010

Hieronder vindt u een exhaustieve inventaris van alles wat de Belgen de huidige politieke klasse kunnen verwijten.

Ci-dessous, vous trouvez un inventaire exhaustif de tout ce que les Belges peuvent reprocher à la classe politique actuelle.

BURGERKLACHT TEGEN DE POLITIEKE KLASSE

«  De wereld zal niet worden vernietigd door degenen die kwaad doen maar door degenen die kijken en weigeren te handelen » Albert Einstein

We hebben de Belgische politici 40 jaar lang geobserveerd en ons besluit is vernietigend voor de huidige politieke klasse.

De  Belgische politieke toestand is uiterst zorgwekkend.   Hiervoor zijn de huidige politici in België onbetwistbaar verantwoordelijk.  De ene maken geen geheim van hun separatistische  bedoelingen; de andere bewijzen  hun onbekwaamheid door er zich niet tegen te verzetten en door geen enkel  geldig alternatief voor te stellen waarvan  het  meest  evidente de terugkeer naar de unitaire staat is.

De waanzin van  sommige politici, die hun plichten en  hun  eed  vergeten en  alleen  bekommerd zijn om het behoud en de ontwikkeling  van de  voordelen  geboden door  het onbestuurbaar institutioneel  gedrocht, federalisme genoemd, dat zij zelf hebben geschapen,  leidt tot de ondergang van België.  Uiteindeljk zal iedere burger de rekening moeten betalen van deze mislukking.  De weg van de splitsing leidt onvermijdelijk  tot een ramp. Alleen de weg van de nationale eenheid laat toe het land te redden.

Zou de burger dan niet het slachtoffer zijn van hoogverraad ?

Maar wat is hoogverraad?  Volgens Wikipedia is het een politieke misdaad  begaan op het hoogste niveau:  “De daad of de handeling die de kwalificatie van hoogverraad  verdient, is een  uiterste deloyauteit ten aanzien het eigen land, het eigen staatshoofd en de eigen instellingen.  Het gaat om een politiek misdrijf. »

Deze eenvoudige bepaling is jammer genoeg niet opgenomen in het Belgisch strafwetboek. Nochtans kunnen verscheidene artikelen worden  ingeroepen, onder meer de artikelen 10  over de staatsveiligheid,  135 bis over door het buitenland gesteunde anti-Belgische  acties, artikel 246 over corruptie en artikel 596 over oplichting. Een ernstige studie door strafrechtsdeskundigen kan een solide juridische basis opleveren voor deze klacht.

Onderhavig document beoogt het opstellen van een  eerste inventaris van de handelingen of acties die zouden kunnen worden ingeroepen in het kader van een klacht voor hoogverraad in de brede zin,  aangezien de hierna vermelde handelingen kunnen worden beschouwd als uiterst deloyaal t.o.v. alle Belgen en/of collectief werden gepleegd door

  1. diegenen die geacht zijn de elite te vormen van de Natie;
  2. verkozenen die  de eer hebben de Belgische bevolking en de belangen van de Natie te vertegenwoordigen;
  3. verkozenen die hebben gezworen de grondwet en de wetten te eerbiedigen;
  4. verantwoordelijke personen  die het intellectuele en politieke vermogen hebben om de draagwijdte van hun handelingen  en de  omvang van hun persoonlijke verantwoordelijkheden te begrijpen.

Voor elke burger berokkenen  of  berokkenden alle hieronder aangehaalde « deloyale » handelingen :

  1. Een  belangrijke financiële schade waarvan de omvang kan worden berekend en bepaald;
  2. Een  morele en psychologische schade, gevolg van de permanente  onzekerheid waarin zij het land hebben gestort;
  3. Een belangrijke economische schade,  gevolg  van de opzettelijke organisatie van de institutionele, administratieve, fiscale of politieke onzekerheid. Wegens deze  permanente onzekerheid  blijven financiële investeringen uit,  zodat de burger  kansen  mist op vlak van tewerkstelling,  bezoldiging alsook de voordelen, die een volledige  tewerkstelling met zich brengt.
  4. Een zware aantasting van de eerbaarheid van het land door het  aanhoudend gekibbel van politici, wat de Belgische instellingen belachelijk en België tot een voorwerp van spot maakt in  de international gemeenschap.
  5. Een rechtmatige twijfel over de bekwaamheid van de verkozenen,  van nu of vroeger,  om  in tijden van crisis het land te besturen, zodat België als een eendrachtige en sterke partner in de Europese Unie kan worden geïntegreerd.
  6. Een ondraaglijke schaamte wegens het onvermogen van de verkozenen om
    1. met waardigheid  de verplichtingen van België, zetel van zoveel  internationale instellingen,  meer in het  bijzonder  de E.U. en de NAVO, na te komen;
    2. een infrastructuur aan te bieden die passend is voor Brussel als hoofdstad van de E.U.;
    3. een model van sociale betrekkingen aan te bieden met wederzijds respect en eenheid in verscheidenheid.

Inventaris van handelingen of acties, die deloyaal zijn ten aanzien van de Belgische burgers:

1) Ophitsing tot communautaire haat door agressieve en manipulerende argumentatie :

1. Alle publieke verklaringen van een politieke partij of een politicus

i. tegen de ene of de andere gemeenschap,  bv. de luiheid van de “Walen”, de onbekwaamheid van de « Walen », het “Waalse” blok aan het been, de hebzucht van de “”Vlamingen,  alle “Vlamingen” zijn nationalisten,

ii. tegen de natie,  bv “België gaat verdampen”, “België is niet meer bestuurbaar”,  “België barst”, “we moeten ons voorbereiden op het einde van het land”.

2. Het gebruik van abusieve en georiënteerde veralgemeningen zoals

i.  “Vlamingen”,  “Walen”,  Brusselaars,  i.p.v.  Franstaligen, Nederlandstaligen, of nog Brabanders,  Limburgers,  West-Vlamingen,  Oost-Vlamingen,  Antwerpenaars,  Luikenaars, Namenaars, Henegouwenaars en Luxemburgers;

ii.  de kwaliteiten van het zogenaamde “Vlaanderen”, de tekortkomingen van het zogenaamde “Wallonië” en vice versa i.p.v. Noord-België en Zuid-België ;

iii.  het gebrek aan efficiëntie van de zogenaamde « Walen », de productiviteit van de zogenaamde « Vlamingen » en vice versa ;

iv.  het kleinerend beeld van een rijk « Vlaanderen » en een arm « Wallonië”;

3. Het bewust vergeten dat,  vòòr de oorlog van 40/45,  het  zuiden van het land  rijk was en het noorden arm  alsook het  bewust  verdoezelen  van de welbekende externe omstandigheden,  die na de oorlog enerzijds de industrialisatie van het noorden van België hebben begunstigd en  anderzijds  de desindustrialisatie van het zuiden van België  door de sluiting van de mijnen,  de mondialisering van de grondstoffenindustrie  en de kapitaalvlucht naar het buitenland.

4. De  welbewust onderhouden desinformatie m.b.t.  de  federale ontwikkeling,  die normaal  tot eenheid zou moeten leiden,  maar die niet  langer het separatistisch project verbergt van de traditionele politici  in het noorden en het zuiden van het land.

5. Het gebruik van opiniepeilingen waarvan de thema’s en de resultaten georiënteerd zijn door vragen die bedacht zijn voor,  en gericht tot een bepaalde categorie van personen, die België niet genegen zijn of minstens beïnvloed zijn door het separatistisch gedachtegoed. De objectiviteit en het professionalisme van de ontwerpers en de uitvoerders van deze peilingen zijn niet gewaarborgd wegens mogelijke occulte banden met de partijen die deze peilingen bestelden, zodat de resultaten weinig betrouwbaar zijn.

6. De desinformatie over de noodzaak België te splitsen door een zogenaamde taalgrens,  nl.  een scheiding die voornamelijk tot doel heeft de Nederlandstaligen  en de Franstaligen te scheiden en een systeem van taalapartheid  in stand te houden ten laste van de Belgische burgers.

7. De verklaringen over de onmogelijkheid om vandaag België te besturen,  dat  aan de rand van de afgrond  zou staan,  hoewel de Belgen in harmonie leven en perfect bestuurbaar zijn.

8. De zogezegde  noodzaak van een zoveelste hervorming van de staat om een openbaar bestuur te verzekeren,  dat meer  in  overeenstemming  is met de belangen van de burger. Alle grondwetshervormingen sinds 1970 hebben echter geleid tot het tegenovergestelde  resultaat:  zij  zijn in werkelijkheid misbruiken en manipulaties van de Belgische openbare opinie.  Geen enkele van de politiek-communautaire  problemen  werd opgelost,  integendeel,  deze  hervormingen hebben ze alleen maar verergerd en zelfs veroorzaakt.

2) De aanslag op het voortbestaan en/of de veiligheid van de Belgische Staat:

1. Het systematisch slopen van de Staat ten voordele van gewesten en gemeenschappen door de overdracht van bevoegdheden met bijhorende  budgetten;

2. De creatie van een abnormaal aantal instellingen en machtsniveaus,  die verondersteld zijn neutraal  te zijn,  maar die in werkelijkheid een nog conflictueler  klimaat scheppen en gepaard gaan met  juridische onzekerheid. Deze  situatie was onbekend ten tijde van het unitaire België.

Ten titel van voorbeeld:

i. De niet-benoeming van nochtans door de lokale bevolking wettelijk verkozen burgemeesters van de randgemeenten;

ii.   De discriminerende of vrijheidsbeperkende maatregelen genomen door regionale vergaderingen en gemeenteraden. Deze maatregelen werden reeds door de Verenigde Naties en de Europese Unie aangeklaagd.

iii.  De creatie van concurrerende regionale hoofdsteden  (Brussel en Namen,  wat de Belgen onbetwistbaar nog meer verdeelt.

3. De weigering om de nationale kleuren te hijsen en/of het Belgisch volkslied te spelen bij openbare plechtigheden of  andere officiële gebeurtenissen;

4. De stichting van groeperingen  door goed  georganiseerde nationalistische extremisten, die regelmatig de openbare orde verstoren,  fysiek geweld gebruiken tegen vreedzame burgers en met opzet publieke en private eigendommen  beschadigen alsook de welbekende  straffeloosheid van hun leiders;

5. De publicatie door de deelstaten  van echte of zelfs valse geografische kaarten om in het buitenland de realiteit van hun “historisch grondgebied” aan te tonen;

6. De verklaringen om een zogezegd ” Vlaanderen “ als een  “Staat” voor te stellen terwijl het  maar een gewest is;

7. De aanvallen op de koninklijke functie,  de persoon van de Koning en zijn  familie;

8. De al  dan niet  geheime besprekingen  strekkende tot het uiteenvallen van het land en zelfs zijn aanhechting  aan een ander land zoals  Frankrijk.

3) Het misbruik en de verduistering van openbare goederen µ

1. Het  beperken van budgetten van instellingen die fundamenteel  zijn voor het welzijn van de burger, zoals onderwijs, politie, brandweer, gezondheidszorgen,  sociale en medische hulpverlening, enz,

2. De toekenning, aan een klasse van “apparatchiks” van lonen, pensioenen en allerlei voordelen,  zonder enig verband  met de bewezen diensten  en zonder dat zij geëvalueerd worden op vlak van  productiviteit en nut. De misdrijven die bekend zijn bij het gerecht en worden systematisch vervolgd, maar hoeveel raken er bekend ?

3. De overdreven cumul van vergoedingen en diverse voordelen gehecht aan politieke of andere mandaten  die soms onverenigbaar zijn  zodat de mandataris zijn taken niet ten volle kan vervullen en zijn verplichtingen dus niet kan nakomen.

4. Het gebruik en/of het overdragen van nationale goederen, exclusief in het voordeel van politieke verantwoordelijken op zoek naar prestige en persoonlijk gemak. De verspilling van het onroerend patrimonium van de Staat door de overdracht van openbare gebouwen aan bedenkelijke voorwaarden;

5. De vermenigvuldiging van de leden van het diplomatiek korps van België of van de deelstaten door de splitsing van de buitenlandse politiek en handel.

4) Misbruik van machtspositie

a. De institutionele hervormingen, die door een minderheid van politieke zwaargewichten bedisseld werden, waaronder de  leden van de verschillende partijbureaus,  druisen volledig in tegen de belangen van de Belgische burgers.

b. de waanzinnige, alleszins overdreven vermenigvuldiging van financiële circuits van de overheden(regeringen  en parlementen) waarvan de enorme kosten niet te rechtvaardigen zijn.

c. de regionale en/of communautaire beslissingen die de burger van zijn fundamentele vrijheden beroven  of deze beperken, bv. Het verbod om zijn eigen taal gebruiken in zijn betrekkingen  met de overheid en het verbod onroerende goederen te verwerven in bepaalde streken als men de taal van de desbetreffende streek niet kent (in casu in het “Vlaams” gewest.

d. de eenzijdige beslissing van het “Vlaams” gewest om Brussel als hoofdstad te kiezen en  te doen alsof de Belgische kust haar toebehoort, wat een derving van  inkomsten voor de handelaars aldaar  met zich meebrengt,  hoofdzakelijk ten voordele van de Franse kust. De eenzijdige beslissing van  het  “Waals” gewest  om Namen als zijn hoofdstad te kiezen en zijn beslissingen met het oog op het « verwaalsen”  van het  zuiden van België .

e. Het inpalmen van bepaalde delen van de audo-visuele media  (RTBF en VRT), wat de onafhankelijkheid van de informatie van de burger in gevaar brengt door het vervalsen van de vrije mededinging  tussen de politieke partijen, meestal  ten nadele van de unitaristen die 40 tot 60 % van de Belgische  bevolking vertegenwoordigen.

5)  Misbruik van vertrouwen

1. Al sinds 30 jaar niet gehouden beloftes,  zoals de daling van de arbeidslasten, het veilig stellen van de pensioenen, de herfederalisering van bevoegdheden,  de federale kieskringen en de vereenvoudiging van de Staat.

2. De separatistische politieke programma’s, gebaseerd op  een verkeerd juridisch onderscheid tussen aan de grond verbonden rechten (“droit du sol”) en  de  rechten van  het individu.

3. De desinformatie van het publiek  door samenspanning met industriële en financiële groepen, zoals bij :

a.  De recente bankcrisis en de zaak Fortis,  waarbij het principe van de scheiding van de machten werd aangetast.

b.   De behandeling van de pandemie van de Mexicaanse griep (H1N1) in 2009,  die  onhandig en overdreven was.

4.  De onbekwaamheid van diverse ministers en eerste ministers, reeds  sinds 50 jaar,  om het land te besturen in het belang van de burger;   talrijke voorbeelden van  gebrek aan zorg,  schuldig verzuim,  gebrek aan voorzorgsmaatregelen, vergissingen en incompetentie.

5. De vaststaande onbekwaamheid van de regering  om de burgers te beschermen tegen de misbruiken van de buitengrondwettelijke organisaties (partijen, vakbonden, belangengroepen), die de werkelijke macht uitoefenen:

a. De syndicaten maken  misbruik  van het stakingsrecht en brengen aanzienlijke schade toe aan de hierdoor regelmatig gegijzelde bevolking en aan de economie door“spontaan“ en/of ondoordacht te reageren op feiten die noch de gijzeling van de burger noch de hierdoor veroorzaakte sociale kosten rechtvaardigen.

b.  De grote ondernemingen die hun verantwoordelijkheid ontlopen op fiscaal gebied en in materies  van  leefmilieu,  sociale zaken enz, door welbekende maar nooit bestrafte juridische achterpoortjes

c. De media die een dubbelzinnige rol  spelen bij het  informeren van het publiek.

6.  Geknoei  in de betrekkingen met economische en financiële middens, zoals door :

a. Het toekennen van contracten zonder openbare aanbesteding of via een gesimuleerde aanbesteding in het voordeel van gepolitiseerde ondernemingen of van de familie van de politici;

b. Aanvaarding van zeer nadelige clausules in diverse contracten;

c. Nalatig beheer van de financiën en de staatsschuld;

d. De belastingbetaler wordt opgezadeld met de schuldenlast, die veroorzaakt wordt door de financiering van de budgetten,  die nodig zijn voor de werking van de administraties en instellingen als gevolg van  de verdeling van het land;

e. Allerhande geheime commissies als tegenprestatie voor een schuldige nalatigheid bij het beheer van contracten van levering van goederen en diensten;

f. Inpalming door de partijen van de media , die hun onafhankeljkheid verliezen, terwijl de partijen  altijd en overal  hun “sponsors”  begunstigen ten nadele van  anderen,    m.i.v. diegenen die zogezegd de eenheid van het land nastreven.

6)  Bendevorming en criminele organisatie

1. De geheime afspraken (omerta) tussen de partijleiders om geen door  gekende misdrijven aan te klagen evenals de ernstige schendingen  van het openbaar belang, zoals het in het leven  roepen  en houden een systeem van taalapartheid of  het voeren van haatcampagnes gericht  tegen bepaalde groepen van de Belgische bevolking.

2.  De politieke belangenconflicten, die zowel privé (of zelfs familiaal)  als  openbaar zijn en die hoewel ze  gekend zijn of kunnen zijn niet aangegeven of vervolgd worden,  zoals de pomitici die met Frankrijk onderhandelen over het einde van België of de afspraken tussen separatisten,  vaak met de steun van de volgzame media.

3.  Mafieuze of quasi-mafieuze gedragingen van bepaalde verkozenen,  die door hun partijen toegedekt worden.

4. De collectieve geheimhouding van onaanvaarbare praktijken bij de toekenning van openbare aanbestedingen.

5. Het verdoezelen en stilzwijgen door hoge verantwoordelijken  van misdrijven gepleegd door hun medewerkers en/of aangestelden. Het schuldig stilzwijgen van ondergeschikten m.b.t.  misbruiken van hun bazen.

6. Het overdreven en collectief gebruik van openbare fondsen voor particuliere doeleinden.

7. de collectieve verwerping van de essentiële waarden die de basis vormen van het proces van Europese eenmaking en van het humanistisch en meertalig ideaal van de stichters van de Europese Unie,  zoals Schuman, Monet, Spaak en Adenauer.

7) Het verbreken van de eenheid onder de Belgen:

1. De  wil van bepaalde partijen om de sociale zekerheid de ontmantelen, die de hoeksteen is van de nationale solidariteit en onontbeerlijk is voor de gelijkheid van de Belgen.

2. De wil van bepaalde partijen om de fiscale en sociale regimes te differentiëren op een  louter communautaire basis, dit om bepaalde burgers te bevoordeligen.

3. Het scheppen  van onnodige en/of kunstmatige verschillen  in  verschillende domeinen (leefmilieu, urbanisme, verkeer, verkeersborden, sociale hulp, enz.

8 ) De omkoping van de burgers door het toekennen van voorrechten en discriminerende voordelen

1.  De corruptie van ambtenaren (zie bv. verslag 2010 van Transparancy  International) dat België op de  22e rang plaatst van de meest corrupte landen van de wereld en de titel toekent van “slechte leerling van het oude  Europa” . De meest  aangehaalde reden is het ontbreken van politieke wil om dit probleem  op  te lossen.

2.  De premies  door het Vlaams  gewest  toegekend  aan Nederlanstaligen die zich in het  Brussels gewest vestigen.

3. De systematische inmenging van de politieke macht in het economisch bestuur door het toekennen van premies en  fiscale voordelen alsook benoemingen in raden van bestuur.

4. De vergaande politisering van de benoemings– en / of bevorderingsprocedures in de openbare instellingen, wat hun werking belemmert (Post, Belgacom, Spoorwegen, enz.).

5. De in de context van een markteconomie niet-gerechtvaardigde oprichting van ondernemingen met staatssteun, wat de vrije mededinging  belemmert.

6. De volgzaamheid of het verlies van elke zin voor kritiek bij vele  journallisten m.b.t. de particratie, vooral in de zogezegde openbare media.

9) Meineed en schending van de aan de Natie gezworen eed

1.  Allerhande fouten gepleegd in het kader van politieke mandaten, waaronder  de uitlatingen van parlementsleden en ministers tegen de Koning of België.

2. Het oproepen tot een boycott van de verkiezingen in geval van niet-splitsing van het kiesarrondissement BHV, hoewel het Grondwettelijk Hof nooit heeft beslist dat dit arrondissement ongrondwettelijk zou zijn.

3. De schending van het grondwettelijk beginsel dat een lid van het parlement de hele natie vertegenwoordigt en niet alleen zijn kiezers.

4.  Het rampzalig, schandalig en soms zelfs misdadig beheer van België door beëdigde verkozenen.

Wat is het doel van dit document ?

  1. Lees het aandachtig en als u het ermee eens bent,  verspreid het dan onder uw vrienden en kennissen. Gebruik Facebook of elk ander communicatiemiddel.
  2. Reageer en deel  uw opmerkingen  mee  aan  André  Schorochoff op zijn e-mail  a.schoro@skynet.be,  of via de website van de B.U.B.  Het eenvoudigste zou zijn dit stuk terug te zenden met uw opmerkingen  in het rood.

21.03.2011

André Schorochoff

Voorzitter  studiebureau B.U.B.

PLAINTE CITOYENNE CONTRE LA CLASSE POLITIQUE

“Le monde ne sera pas détruit par ceux qui font le mal mais par ceux qui regardent et refusent d’agir”, Albert EINSTEIN.

L’observation des politiciens de ces 40 dernières années  mène à  des conclusions catastrophiques pour la classe politique actuelle.

La situation politique belge actuelle est  très préoccupante et la responsabilité collective du monde politique belge est incontestablement engagée. Les uns ne font pas mystère de leurs objectifs séparatistes,   les autres démontrent leur incapacité à s’y opposer,  en ne proposant aucune alternative valable autre, dont la plus évidente,  le retour à l’unité du pays.

La folie de certains hommes politiques, oublieux de leurs devoirs et de leurs serments, mais soucieux  de préserver et de développer les avantages qu’ils retirent du monstre institutionnel, ingouvernable,  qu’ils ont créé, appelé fédéralisme, mène  à une déconfiture de la Belgique. En fin de compte, chaque citoyen devra  payer la facture de cet échec. La voie de la division mène inévitablement au désastre. Seule celle de la l’unité nationale permet de sauver le pays.

Le citoyen ne serait-il, donc, pas victime  de Haute Trahison ?

Mais qu’est-ce que  la Haute Trahison. Selon Wikipedia, il s’agit d’un crime politique commis au plus haut niveau :

«  L’acte ou l’action méritant la qualification de haute trahison est un crime qui consiste en une extrême déloyauté à l’égard de son pays, de son chef d’État, de son gouvernement ou de ses institutions. Il s’agit d’une infraction politique. »

Cette définition simple n’est malheureusement  pas reprise dans le Code pénal belge. Toutefois, plusieurs articles  pourraient être invoqués, notamment, les articles 104 sur la sureté de l’État,  135bis sur l’action anti-belge soutenue par l’étranger, 246 sur la corruption et 596 sur l’escroquerie.  Une étude sérieuse par des experts  pénalistes  devrait  permettre d’établir une base juridique solide  pour soutenir  cette plainte.

Ce document a pour objectif  de  proposer un inventaire des actes et/ou des actions  qui pourraient être invoqués dans le cadre d’une plainte pour Haute Trahison au sens large, parce qu’ils sont  particulièrement « déloyaux » à l’égard de l’ensemble des Belges et qu’ils ont été et/ou sont collectivement commis par :

  1. Des notables réputés  être l’élite de la Nation ;
  2. Des élus ayant l’honneur de représenter la population belge et les intérêts de la Nation ;
  3. Des élus ayant prêté le serment de respecter la constitution et les lois ;
  4. Des personnes responsables dont les qualités intellectuelles ou politiques leur permettent de comprendre la portée de leurs actes et l’étendue de leurs responsabilités personnelles.

Tous les actes « déloyaux »  répertoriés ci après, causent ou ont causé, à chaque citoyen :

  1. un préjudice financier important dont le montant peut être calculé et précisé ;
  2. un dommage moral et  psychologique  important  résultant de l’insécurité permanente dans laquelle ils ont plongé le pays ;
  3. un préjudice économique important résultant de l’organisation voulue de l’insécurité    institutionnelle, administrative, fiscale ou politique.  Cette insécurité  permanente  a  pour effet de détourner de notre pays des investissements financiers qui privent le citoyen  d’opportunités d’emploi, de rémunération et  des avantages que procurent le plein emploi;
  4. une atteinte grave à la respectabilité du pays par des querelles politiciennes persistantes qui ridiculisent  les institutions de la Belgique, qui est devenue la risée de la communauté internationale.
  5. un doute légitime sur la capacité des élus actuels ou passés de gérer le pays en  des temps de crise pour  l’intégrer, comme partenaire uni et fort, dans la poursuite des objectifs d’unification et d’harmonisation des pays membres  de l’Union Européenne.
  6. Une honte intolérable devant l’incapacité de ses élus à :
    1. faire face avec  dignité, aux obligations de la Belgique, siège de tant d’organisations internationales, en particulier, l’UE et l’OTAN ;
    2. offrir  des infrastructures à la hauteur de la mission de Bruxelles, capitale de l’UE ;
    3. proposer un modèle de  relations sociales empreintes de respect mutuel et d’union dans la diversité.

Inventaire d’actes et/ou actions  «  déloyales » vis-à-vis des citoyens belges.

1) L’incitation à la haine communautaire par une argumentation agressive et manipulatoire

1. Toutes les  affirmations publiques portées par un parti ou par un homme politique :

i.      à l’encontre de l’ensemble de  l’une ou l’autre communauté

Exemple : la paresse des « Wallons », l’incapacité des « Wallons », le boulet « wallon », la convoitise des « Flamands », tous les « Flamands » sont des nationalistes.

ii.      à l’encontre de la nation

Exemples : « la Belgique va éclater, la Belgique n’est plus gérable »,  « België barst »,          « il faut se préparer à la fin du pays ».

2. L’utilisation de généralisations abusives et orientées telles que :

i.      les « Flamands », les « Wallons », les Bruxellois  au lieu de « des » Francophones, des Néerlandophones ou encore des Brabançons, Limbourgeois, Namurois, Ouest-Flamands, Est-Flamands, Luxembourgeois, Liégeois, Anversois et Hennuyers;

ii.      les qualités de  la « Flandre », et les défauts de la « Wallonie » (et vice versa) au lieu de la Belgique du nord et la Belgique du sud ;

iii.      le manque d’efficacité des « Wallons » et  la productivité des  « Flamands » (et vice versa) ;

iv.    l’image  réductrice  d’une « Flandre » riche et  d’une « Wallonie » pauvre.

3. L’oubli volontaire de la  richesse du sud du pays et de la pauvreté du nord du pays avant la  guerre de 40/45 par l’effacement volontaire des  circonstances  externes  bien connues qui ont favorisé l’industrialisation du nord de la Belgique après la guerre et la désindustrialisation du sud de la Belgique  par l’épuisement de ses ressources minières, la mondialisation de l’industrie des matières premières et la fuite de capitaux d’investissement vers l’étranger.

4. La désinformation, entretenue sciemment,  sur un processus fédéral (pouvant être unificateur) mais qui  ne camoufle plus le projet séparatiste de certains politiciens  du nord et du sud du pays.

5. L’utilisation   de sondages  d’opinion dont les  thèmes et les résultats  sont orientés  par des questions conçues et orientées vers des catégories de personnes mal définies.  L’objectivité et le professionnalisme des  concepteurs et réalisateurs de ces sondages n’étant pas garantie en raison des liens occultes possibles avec les partis qui les commandent, les  résultats sont en conséquence peu fiables.

6. La désinformation sur la nécessité de scinder la Belgique par une frontière dite « linguistique », c’est-à-dire par une limite destinée essentiellement à  diviser les Néerlandophones et les Francophones ainsi qu’à maintenir le système d’apartheid linguistique aux frais des citoyens belges.

7. Les déclarations sur l’impossibilité de gérer  aujourd’hui la Belgique qui « serait au bord du gouffre »,  alors que les Belges vivent en harmonie et sont parfaitement « gérables ».

8. La  soi-disant nécessité d’une énième réforme de l’Etat pour assurer une gestion publique plus  conforme  aux  intérêts  du citoyen.  Toutes les réformes constitutionnelles depuis 1970  ont abouti à un résultat  opposé et constituent en réalité des  abus et des manipulations de l’opinion publique belge. Aucun problème politico-communautaire, n’a été résolu,  bien au contraire,  les « réformes »  les  ont   renforcés, voire créés.

2) L’atteinte à la continuité et/ou à la sureté de l’État belge par :

1. Le dépeçage systématique de l’État au profit des régions et communautés, via des transferts de  compétences et les budgets associés.

2. La création d’un nombre aberrant d’institutions et de niveaux de pouvoir supposés être neutres mais qui, en fait, créent un climat encore plus conflictuel associé à l’insécurité juridique, situation  inconnue au temps de la Belgique unitaire.

A titre d’exemples :

i.      Le défaut de nomination de certains bourgmestres en périphérie bruxelloise, pourtant élus par la population locale.

ii.      Les mesures discriminatoires ou privatives de certaines libertés  prises par des  assemblées régionales et/ou  des conseils communaux et déjà mises en épingle au niveau de l’ONU et de l’Europe.

iii.      La création de capitales régionales susceptibles d’être concurrentes (Bruxelles et Namur) qui divisent davantage les Belges.

3. Le refus de hisser les couleurs nationales et/ou de jouer l’hymne de la Belgique lors d’évènements dans des lieux publics ou d’autres circonstances officielles.

4. La création de groupements par des nationalistes extrémistes bien organisés troublant régulièrement l’ordre public, agressant physiquement des citoyens pacifiques et dégradant volontairement des biens publics et privés.   L’impunité dont jouissent les meneurs bien connus.

5. La publication par des entités fédérées de cartes géographiques visant à démontrer la réalité de leur « territoire  historique ».

6. Les déclarations  présentant  la  soi-disant « Flandre »  comme un « État » alors qu’elle n’est qu’une région.

7. Les attaques contre la fonction royale, la personne du Roi et sa famille.

8. Les pourparlers secrets ou non visant à l’éclatement du pays, voire à son rattachement à un autre pays, la France par exemple !

3) L’abus et le détournement  de biens publics

1. Les coupes claires dans les budgets d’institutions fondamentales au bien-être du citoyen tels   l’enseignement, la police, les pompiers, les soins de santé, les aides sociales et médicales etc.,  revers des « priorités budgétaires ».

2. L’octroi, à une « classe d’apparatchiks » de rémunérations, de pensions et d’avantages de toutes nature,  sans commune mesure avec les services rendus, (bien entendu  non évalués sur le plan de la productivité et de l’utilité) et les abus notoires  dans l’utilisation par exemple de cartes de crédits, de voitures de fonction, de biens  communs etc. Certes,  les faits infractionnels connus du pouvoir judiciaire,  sont systématiquement poursuivis, mais combien ne le sont pas ?

3. Les cumuls  de  rémunérations  et d’avantages divers liés à des mandats politiques ou autres parfois incompatibles  pour lesquels le  mandataire en pratiquant l’absentéisme, ne peut  remplir ses devoirs.

4. L’utilisation et/ou le transfert  de  biens  nationaux au profit exclusif  de responsables politiques à la recherche de prestige et de bénéfices personnels.

5. La dilapidation du patrimoine immobilier de l’État par la cession à des conditions discutables  de  bâtiments publics.

6. La multiplication des  membres du corps diplomatique  de la Belgique ou d’entités fédérées par la scission de la politique et du commerce extérieures.

7. Les répartitions budgétaires privilégiant des  administrations pléthoriques, des cabinets ministériels,   des parlements,  régionaux et communautaires,   des entreprises, d’ASBL et  d’agences de tous types (Onem, ALE, intercommunales de toutes natures  etc.),  abusivement  qualifiées « d’utilité publique »,  nids confortables  d’une clientèle politique privilégiée.

4) L’abus de position dominante

1. Les réformes institutionnelles, qui ont été décidées par une minorité de notables politiques (dont les membres des bureaux  des divers partis), vont manifestement à l’encontre des intérêts des citoyens belges.

2. La multiplication démentielle ou, au moins, abusive, de circuits financiers de l’Etat, de niveaux de décision et de législations dont le coût  est énorme et peu justifié.

3. Les décisions régionales et/ou communautaires qui privent, et/ou restreignent le citoyen dans ses libertés fondamentales ;  par exemple, l’interdiction d’utiliser sa propre langue  dans ses rapports avec les services publics et l’interdiction d’acquérir des biens immobiliers situés dans certaines entités géographiques lorsque l’on ne parle pas la langue du lieu, en l’occurrence, la région flamande.

4. La décision unilatérale du pouvoir régional flamand de choisir Bruxelles comme capitale de sa région et la côte belge comme lui appartenant, entraînant une perte de revenus pour les commerçants au profit de ceux de la côte française principalement. La décision unilatérale du pouvoir régional wallon de choisir Namur comme la capitale de sa région et ses décisions qui visent à « wallonniser » le sud de la Belgique.

5. La mainmise de certains partis sur les médias audiovisuels (la RTBF et la VRT) menaçant l’indépendance de l’information du citoyen et faussant la libre concurrence entre les partis politiques, la plupart du temps au détriment des unitaristes qui représentent 40 à 60% de la population belge.

5) Les  abus de confiance

1. Toutes les promesses électorales non tenues depuis 30 ans, comme la baisse des charges sur le travail, la préservation des pensions, les refédéralisations de compétences, la circonscription électorale fédérale et la simplification de l’État.

2. Les programmes politiques  séparatistes  basés sur l’exploitation de fausses distinctions juridiques : droit du sol contre droit des personnes.

3. La désinformation du public en collusion avec des  groupes industriels et financiers, par exemple :

a. La récente crise bancaire et l’affaire Fortis en particulier mettant en cause le principe de la séparation des pouvoirs ;

b. La pandémie de  la grippe mexicaine H1N1 de 2009 et son traitement maladroit et démesuré.

4. L’incapacité des divers ministres et premiers ministres  depuis 50 ans  à gérer le pays dans l’intérêt du citoyen ;  les exemples d’incurie, de négligences coupables, de défaut de prévoyance et de précaution, d’erreurs et d’incompétence sont légion.

5. L’incapacité avérée des gouvernements  à protéger les citoyens contre les abus de centres de pouvoirs   réels mais extraconstitutionnels  ( partis, syndicats, groupes de pression) :

a. Les syndicats qui abusent du droit de grève en causant un préjudice considérable à l’ensemble de la population prise régulièrement en otage :

  • soit pour  forcer un accord particulier et/ou sectoriel,  preuve  évidente de l’incapacité des gouvernements dans leurs rôles de médiateurs ;
  • soit pour réagir « spontanément » et/ou « sauvagement »  à des  faits  qui ne justifient ni la prise en otage du citoyen ni le coût social  y associé.

b. Les grandes entreprises qui éludent leurs responsabilités fiscales, environnementales, sociales etc.  par des artifices  bien connus mais jamais sanctionnés.

c. Les médias  qui jouent un rôle équivoque dans  l’information du public.

6. Les collusions avec  les milieux  économiques et financiers  sous toutes leurs formes :

a. Contrats  confiés sans adjudication publique ou avec adjudication simulée à  des entreprises  politisées ou créées par des  amis ou parents.

b. Acceptation de clauses  léonines dans des contrats divers.

c. Gestion  laxiste  des finances et de la dette publique.

d. Endettement du citoyen pour le financement des  budgets  de fonctionnement   des administrations et institutions résultant de la division du pays.

e. Commissions occultes en tout genre perçues en contre partie  d’un laxisme coupable dans la gestion des contrats de fourniture de biens et de services.

f. Mainmise de partis sur les  rédactions des médias qui perdent leur indépendance et privilégient en espace et temps  leurs « sponsors », au détriment des autres partis ou mouvements d’opinion, notamment,  ceux qui défendent l’unité du pays.

6) L’association de malfaisance publique

1. Les accords  tacites (omerta) entre dirigeants de partis pour ne pas dénoncer les délits  et infractions connus de tous et les violations graves des intérêts collectifs, par exemple la création et le maintien du système d’apartheid linguistique ou les campagnes de haine contre certains groupes de la population belge.

2. Les conflits d’intérêts, privés (voire familiaux) et publics de certains élus,  connus, dénoncés  et non poursuivis, comme les rattachistes qui négocient avec la France ou les pactes entre séparatistes, souvent avec la complaisance des médias.

3. Les comportements mafieux ou quasi mafieux  de certains élus,  couverts par leurs partis.

4. Le camouflage collectif de pratiques inacceptables dans  l’octroi des marchés publics.

5. L’ignorance, l’aveuglement et/ ou la surdité incompréhensible  de hauts dirigeants devant des délits commis par leurs  associés et/ou  subordonnés.  Le silence coupable de subordonnés devant les abus  de leurs  supérieurs.

6. L’usage abusif  et collectif de  fonds publics  pour  des bénéfices particuliers.

7. Le rejet collectif des valeurs-clés qui sous-tendent le processus d’unification européenne et l’idéal humaniste et multilingue des fondateurs de l’Union européenne comme Schumann, Monet, Spaak et Adenauer.

7) La rupture de l’égalité des Belges

1. La volonté de certains partis  de démanteler la sécurité sociale, gage de la solidarité nationale, indispensable à l’égalité des Belges.

2. La volonté de certains partis de différencier les régimes fiscaux et sociaux sur une base uniquement communautaire afin de privilégier certains citoyens.

3. La création de différences inutiles et/ou  artificielles dans divers domaines (environnement, urbanisme, roulage, paneaux de signalisation, aide sociale, etc.).

8 ) La corruption de citoyens par des prébendes et avantages discriminatoires

1. La corruption des fonctionnaires (Voir p. ex. le rapport 2010 de « Transparency international » qui place la Belgique au 22ème rang des pays les plus corrompus et lui accorde le titre de «mauvais élève de la vieille Europe ».  Une des causes citées est le manque de volonté politique pour régler ce problème).

2. Les  primes accordées par la région flamande, aux Néerlandophones pour s’établir dans la région de Bruxelles.

3. L’ingérence  systématique  du pouvoir politique dans la gestion économique par le biais de  primes, d’avantages fiscaux et de  nominations dans les conseils d’administration.

4. La politisation à outrance de la gestion des processus de nomination et/ou de promotion dans les entreprises publiques nuisant à leur bon fonctionnement (Poste, Belgacom, SNCB etc.).

5. La création, injustifiée dans le contexte d’une économie de marché, d’entreprises avec des capitaux publics qui biaisent la libre concurrence.

6. La complaisance  ou la perte de tout sens critique  de trop de  journalistes  vis-à-vis de la particratie, surtout dans les médias dits « publics ».

9) Le parjure et la violation des serments prêtés devant la Nation

1. Les violations en tous genres commises dans le cadre des mandats politiques, dont les propos tenus par des parlementaires ou ministres contre le Roi ou la Belgique.

2. L’appel au boycott des élections en cas de non scission d’un arrondissement électoral comme BHV tandis que la Cour Constitutionnelle n’a jamais conclu à l’inconstitutionnalité de cette circonscription.

3. Le non-respect du principe constitutionnel qu’un parlementaire représente toute la nation et non uniquement ses électeurs.

4. La gestion  calamiteuse, scandaleuse, voire parfois délictueuse de la Belgique par  des élus assermenté

Que faire avec ce document ?

  1. Réagissez sans tarder  en  faisant   part de vos commentaires, réserves  et  ajouts, à l’initiateur : André Schorochoff, e-mail :  a.schoro@skynet.be ou via le site web du B.U.B.. Le plus simple est de retourner le document en indiquant vos commentaires en rouge.
  2. Si vous êtes globalement d’accord, diffusez-le largement parmi vos amis  et connaissances.  Utilisez Facebook ou tout autre moyen.

21.03.2011

André Schorochoff

Président du bureau d’études du B.U.B.