BEGROTING 2013: HET ECHTE PROBLEEM WORDT NIET OPGELOST – BUDGET 2013: LE VRAI PROBLEME N’EST PAS RESOLU

BEGROTING 2013: HET ECHTE PROBLEEM WORDT NIET OPGELOST

Op 19 november 2012 bereikte de regering een akkoord over de begroting voor 2013. De overheid moest op zoek naar 3,4 miljard euro om aan de Europese richtlijnen te voldoen en vond nog ca. 300 miljoen euro voor relancemaatregelen. 25% van het bedrag komt uit nieuwe belastingen (stijging van de accijnzen op alcohol en tabak, heffing van 0,4% op meerwaarde op aandelen grote bedrijven, stijging bedrijfsvoorheffing…) maar vooral uit besparingen in de overheidsuitgaven (defensie, ontwikkelingssamenwerking) en in de gezondheidszorgen (35%). Een substantieel deel tenslotte van het besparingsplan (ca. 33%) wordt bereikt via zgn. eenmalige inkomsten. Minder dan 10% komt uit andere fiscale maatregelen.

Op zich is deze begroting een verdedigbaar compromis tussen links en rechts. Er werd – tot op zekere hoogte – rekening gehouden met de vakbonden, de mutualiteiten, de tegengestelde belangen van de zes partijen die deze regering samenstellen, met de verzuchtingen van de bedrijven en met die van de burgers. Nochtans is deze regering beperkt in haar manoeuvreerruimte tov. belangengroepen en de Europese instellingen.

Maar bovenal is de regering beperkt in haar bevoegdheden en middelen en moet ze aanmodderen binnen een onwerkbaar systeem.

1) De risico’s van de nieuwe financieringswet

Hoewel het belastingsstelsel in België vandaag nog min of meer unitair is, moet elke Belgische regering sedert 1989 via de financieringswet evenwel een belangrijk deel van haar inkomsten afstaan aan de gewesten en de gemeenschappen. Deze versnippering van openbare middelen over verschillende beleidsniveaus maakt een coherent en logisch beleid zeer moeilijk, temeer daar de deelstaten zich regelmatig deloyaal opstellen tov. de centrale overheid en weigeren mee te werken aan een sanering van de federale overheidsfinanciën.

Elk jaar vergroten de financiële overdrachten van de centrale overheid naar de regionale en communautaire overheden. Hoe kan de federale overheid zo op lange termijn op financieel vlak leefbaar blijven? Hoe kunnen in de toekomst binnen het federalistische keurslijf belangrijke departementen als justitie, de sociale zekerheid en politie een optimale dienstverlening aan de burgers verstrekken?

Bovendien voorziet de “zesde staatshervorming” in een (nog) grotere fiscale autonomie voor de deelstaten door een ingrijpende wijziging van de financieringswet. Hieruit vloeien volgende vaststellingen voort:

2) De herziene financieringswet verzwakt de sociaal-economische samenhang van de Belgische staat. De inwerkingtreding van die wet zal de nood aan “samenwerking” tussen de federale staat en de deelstaten vergroten. Uiteindelijk is het immers de Belgische staat die aan zijn Europese verplichtingen moet voldoen. Deze “samenwerking” geeft aan de gewesten dan weer de kans om door chantage de centrale staat nog meer te verlammen. In tegenstelling tot de EU tov. zijn lidstaten kan de Belgische overheid de gewestelijke begrotingen niet eens controleren, laat staan ze dwingen om aan bepaalde normen te voldoen.

3) In 2010 berekende het Planbureau dat indien er voor 10 miljard euro van het federale budget werd overgeheveld, de federale staat 50% van haar uitgaven zou moeten schrappen of voor 50% nieuwe inkomsten moet vinden. Aangezien het regeerakkoord voorziet in een bevoegdheidsoverdracht van ca. 17 miljard euro, moet de federale staat in de toekomst in principe dus méér dan 75% van haar uitgaven schrappen of 75% nieuwe inkomsten vinden. Deze hallucinante vooruitzichten worden wel enigszins getemperd door het feit dat de gewesten een deel van de vergrijzingskosten (maar niet van de staatsschuld) op zich zullen nemen en door het feit dat de regering niet beoogt om 100% van de middelen die de gedefederaliseerde bevoegdheden moeten financieren mee over te hevelen. Maar de vaststelling blijft wat ze is: de regering schijnt zich amper te bekommeren om de financiële houdbaarheid van de Belgische staat. 

Niemand minder dan de voormalige vice-premier Vincent Van Quickenborne (OPEN VLD) verwoordde het op 24 september 2011 als volgt: “[de verliezer van de] nieuwe financieringswet [is de] federale staat”.

4) De nadelen van het taalfederalisme

Nog belangrijker is dat deze regering moet werken binnen het raamwerk van een federaal staatsbestel dat een aanzienlijk aantal bevoegdheden (onderwijs, ruimtelijke ordening, openbare werken, milieu, landbouw, openbaar vervoer enz.) aan de gewesten en de gemeenschappen toebedeelt. Indien de “zesde staatshervorming” wordt uitgevoerd, worden de bevoegdheden van de Belgische staat nog beperkter. Daarentegen zal de complexiteit die inherent is aan het taalfederalisme enkel  toenemen. Vele bevoegdheden worden nu al door verschillende concurrerende overheden uitgeoefend (zie bv. ontwikkelingssamenwerking, waarvoor er in België vier ministers zijn), waardoor een rationele begroting opstellen zeer moeilijk wordt.

Elke regering beschikt in het zgn. “coöperatieve federalisme” over een vetorecht. Het is alsof België een vennootschap zou zijn met verschillende gelijkwaardige besturen, hetgeen in realiteit nonsens is. In een vennootschap heeft één bestuur immers altijd het laatste woord, of het nu een gedecentraliseerde structuur heeft of niet.

Meer nog, het federalisme maakt een coherent beleid niet alleen quasi-onmogelijk, het is ook nog eens peperduur. Het taalfederalisme kost de belastingbetaler 10 miljard euro per jaar: 5 miljard euro directe kosten (parlementen, regeringen, gebouwen etc.) en 5 miljard euro indirecte kosten (verlies aan investeringen, toerisme…). De voortdurende onzekerheid over de stabiliteit van onze instellingen schrikt grote bedrijven inderdaad af. Wat dat in de praktijk betekent mochten de werknemers van Opel in Antwerpen gisteren en mogen de werknemers van Ford in Genk vandaag ondervinden…

Het bedrag dat de regering nu moest besparen bedraagt 1/3de van de jaarlijkse kost van het federalisme.

Een begroting in evenwicht vinden is dan ook perfect mogelijk en zelfs relatief eenvoudig, wanneer het taalfederalisme wordt afgeschaft en België eindelijk opnieuw echt unitair gemaakt wordt. De door de regeringspartijen en de groenen geroemde staatshervorming bouwt dit uiterst nefaste systeem echter verder uit, waardoor het in de toekomst nog veel moeilijker zal worden om een begroting op te maken. Sterker nog: het behoud van het federalisme bereidt de collectieve verarming van de Belgen voor.

 

BUDGET 2013: LE VRAI PROBLEME N’EST PAS RESOLU

Le 19 novembre 2012, le gouvernement a conclu un accord concernant le budget pour 2013. Le gouvernement était à la recherche de 3,4 milliards d’euros pour satisfaire aux directives européennes et a trouvé encore environ 300 millions destinés à des mesures de relance. 25% du montant provient de nouvelles taxes (hausse des accises sur le tabac et sur l’alcool, prélèvement de 0,4% sur la plus-value des actions des grandes entreprises, hausse du précompte professionnel…) mais surtout de réductions dans les dépenses publiques (défense, coopération au développement) et dans les soins de santé (35%). Enfin, une partie substantielle des économies (environ 33%) est réalisée par les soi-disant recettes uniques. Moins de 10% proviennent d’autres mesures fiscales.

En soi ce budget constitue un compromis défendable entre la gauche et la droite. Il y a été tenu compte – dans une certaine mesure – des syndicats, des mutualités, des intérêts opposés des six partis qui constituent ce gouvernement, des souhaits des entreprises et des citoyens. Tout d’abord, ce gouvernement est limité dans sa marge de manoeuvre à l’égard des groupes de pression et des institutions européennes.

En outre, ce gouvernement est surtout limité dans ses compétences et dans ses moyens. C’est pourquoi il est obligé de patouger dans un système déficient.

1) Les risques de la nouvelle loi de financement 

Bien que le système fiscal belge soit à l’heure actuelle encore plus ou moins unitaire, depuis 1989 chaque gouvernement belge doit néanmoins céder une partie importante de ces revenus aux régions et communautés. Cet éparpillement de deniers publics à de différents niveaux de pouvoir rend une politique cohérente et logique très difficile, de plus vu que les entités fédérées se comportent régulièrement de façon déloyale envers le gouvernement central et refusent de coopérer à un asainissement des finances publiques fédérales.

Chaque année, les transferts fiscaux du gouvernement  central vers les autorités régionales et communautaires augmentent. Comment le gouvernement fédéral peut-il ainsi rester viable à long terme sur le plan financier? Comment des département importants comme la justice, la sécurité sociale et la police peuvent-ils fournir des prestations de services optimales aux citoyens dans un carcan fédéraliste?

En outre, la “sixième réforme de l’Etat” prévoit une autonomie fiscale accrue par une modification drastique de la loi de financement. Il en résulte les constats suivants:

2) La révision de la loi de financement affaiblit la cohesion socio-économique de l’Etat belge. L’entrée en vigueur de cette loi renforcera la besoin de collaborer entre l’Etat fédéral et les entités fédérées. En fin de compte, c’est bien l’Etat belge qui devra satisfaire à ses obligations européennes. Cette “coopération” donne encore plus l’opportunité aux régions de paralyser par la voie du chantage la Belgique. A la différence de l’U.E. à l’égard ses Etats-Membres le gouvernement belge ne peut même pas contrôler les budgets régionaux et encore moins les obliger à  satisfaire à certaines normes.

3) En 2010 le Bureau de Plan a calculé qui si l’on transférait 10 milliards d’euros du budget fédéral, le gouvernement fédéral devrait supprimer pas moins de 50% de ses dépenses ou trouver pour 50% de nouvelles recettes. Vu que l’accord gouvernemental prévoit un transfert de compétences d’environ 17 milliards d’euros, l’Etat fédéral devra donc à l’avenir supprimer pas moins de 75% de ses revenus ou trouver pour 75% de nouvelles recettes. Ces prévisions hallucinantes sont dans une certaine mesure tempérées  par le fait que les régions prennent en charge une partie du coût du vieillissement (mais non de la dette de l’Etat) et par le fait que le gouvernement n’envisage pas de déverser 100% des moyens accompagnant les compétences destinés à financer les competences défédéralisées. Mais le constat reste: le gouvernement semble à peine se soucier de  de la durabilité financière de l’Etat belge.

Personne d’autre que l’ancien vice-premier Vincent Van Quickenborne (OPEN VLD) déclara le 24 septembre 2011: “[le perdant de la] nouvelle loi de financement [c’est] l’Etat fédéral”.

4) Les désavantages du fédéralisme linguistique

Encore plus important est que ce gouvernement doive opérer dans le cadre d’une forme étatique fédéraliste qui attribue un nombre  considérable de ses compétences (enseignement, aménagement du territoire, travaux publics, environnement, agriculture etc.) aux régions et communautés. Si la “sixième réforme de l’Etat” est exécuté, les compétences de l’Etat belge se réduiront encore advantage. En revanche, la complexité, qui est inhérente au fédéralisme linguistique ne fera qu’augmenter. Plusieurs compétences sont aujourd’hui déjà exercées par diverses autorités concurrentes (voir p. ex. la coopération au développement, pour lequel il y a quatre ministres compétents en Belgique). Par conséquent, la redaction d’un budget rationnel se complique considérablement.

Dans le cadre du soi-disant “fédéralisme coopératif” chaque gouvernement dispose d’un droit de véto. C’est comme si la Belgique était une société  comptant plusieurs organes de décision équivalents, ce qui est en réalité une absurdité. Dans une entreprise, un seul niveau détient toujours le dernier mot, quelle que soit la décentralisation.

Le fédéralisme ne rend pas seulement quasiment impossible une politique cohérente, il est en outre extrêmement coûteux. Le fédéralisme linguistique coûte annuellement 10 milliards d’euros au contribuable:  5 milliards d’euros en coûts directs (parlements, gouvernements, bâtiments etc.) et 5 milliards d’euros en coûts indirectes (perte d’investissements, tourisme…). L’incertitude qui plane de façon permanente  sur la stabilité de nos institutions effraie en effet les grandes entreprises. Ce que cela signifie en pratique, les ouvriers d’Opel Anvers hier et de Ford Genk aujourd’hui s’en sont déjà rendus compte…

Le montant que le gouvernement devait maintenant économiser s’élève à un tiers du coût annuel total du fédéralisme.

Trouver un budget en équilibre est donc parfaitement possible et même relativement facile, par l’abolition du fédéralisme linguistique et la véritable restauration de l’unitarisme en Belgique. La sixième réforme de l’Etat en revanche, tant loué par le gouvernement fédéral et les verts, approfondit ce système très néfaste, de sorte que ce sera encore plus difficile de confectionner un budget fédéral à l’avenir. Pire encore: le maintien du fédéralisme prépare l’appauvrissement collectif des Belges.