ZESDE STAATSHERVORMING: IN HET WILDE WEG SCHIETEN OP EEN AL VERZWAKTE FEDERALE STAAT
Op 11 oktober 2011 werd de tekst van de zesde staatshervorming vrijgegeven. Tussen 1970 en 2001 vormde België zich van een unitaire staat om in een federale staat. De gewesten en gemeenschappen kregen daarbij een pak bevoegdheden toegewezen: ruimtelijke ordening, openbare werken, onderwijs, cultuur, transport, landbouw, toerisme, verdragsrecht, grote delen van de economie, verkeer, stedenbouw, de gemeente- en provinciewet, het grootste deel van het wetenschapsbeleid, huisvesting enz.
Bij elke staatshervorming werd gezegd dat het de laatste was, zéker in 1988-1993: de “vervollediging” (sic) van de federale staatsstructuur, weet u nog?
De B.U.B. heeft altijd gezegd dat het federalisme niet alleen evolutief is, maar ook een middel is om België af te breken, of tenminste tot een lege schelp te herleiden. Meer dan door eender welke staatshervorming voordien, wordt dit nu door deze zesde hervorming bewezen en wel op vier vlakken: inzake bevoegdheidsoverdrachten, fiscale autonomie, Brussel en BHV en, “last but not least“, de institutionele architectuur van België. Deze tekst beoogt slechts een bondig overzicht te geven. In andere artikels komen we nog uitgebreid op de materie terug. De samenvatting krijgt u hier al: een tsunami aan kleine splitsingen om de weg naar de Grote Splitsing voor te bereiden.
Wat deze zesde staatshervorming betreft, maakten de politici en hun media de Belgen eerst wijs dat Brussel-Halle-Vilvoorde het enige en grote probleem was dat moest opgelost worden. Daarover gingen de onderhandelingen in 2005 uitsluitend. Later, sinds 2007 heeft men daar een hoop bevoegdheden aan toegevoegd en nog later, sinds 2010, een herziening van de financieringswet.
1. BEVOEGDHEIDSOVERDRACHTEN
In de (euforische) media hoor je dat het wat de bevoegdheidsoverdrachten betreft uitsluitend zou gaan om de arbeidsmarkt en de gezondheidszorgen. Soms vermeldt men onderdelen van verkeer. In werkelijkheid gaat het om veel meer.
Of, om het meer lapidair te stellen: de politici bedriegen ons, maar dat wist u natuurlijk al.
1.1 ARBEIDSMARKT: DEUR OPEN NAAR SPLITSING IN SZ
Een budget van liefst 4,2 miljard euro zou inzake de arbeidsmarkt overgedragen worden naar de gewesten: de controle en sanctie op werklozen (binnen een federaal normerend kader), het doelgroepenbeleid, de arbeidsbemiddeling, de dienstencheques, het betaald educatief verlof en industrieel leerlingenwezen, de loopbaanonderbreking in de openbare sector van de gewesten en de gemeenschappen, de regelgeving van enkele arbeidskaarten en de sociale economie.
De gewesten worden bovendien betrokken in de beheersstructuren van de RVA, zogezegd om een vlotte samenwerking tussen de RVA en de gewestelijke diensten te garanderen. In werkelijkheid wordt hier al een volgende staatshervorming voorbereid, waarbij de RVA gesplitst wordt.
1.2 SOCIALE ZEKERHEID:BARST IN UNITAIRE MATERIE
Die laatste stelling wordt inderdaad bevestigd door de bevoegdheidsoverdrachten in de sociale zekerheid. De Franstalige partijen hebben het in koor gezongen en duizend maal plechtig gezworen: nooit zou aan het federale karakter van de sociale zekerheid geraakt worden. Die rode lijn is nu overschreden.
In België bestaat vandaag de sociale zekerheid uit vijf takken: de pensioenen, het RIZIV, de RVA, de kinderbijslagen, de jaarlijkse vakantie en, tenslotte, de beroepsziekten. De kinderbijslagen worden volledig gesplitst (prijskaartje: 5,9 miljard euro) wat op zich al een flagrante discriminatie tussen de Belgen inhoudt. In de gezondheidszorgen (40% van het budget van de SZ) is de splitsingslijst indrukwekkend. In de hulp aan personen met een handicap, de ouderenzorg, het ziekenhuisbeleid, de geestelijke gezondheidszorg en het preventiebeleid hadden de gemeenschappen al bevoegdheden die nu “gehomogeniseerd” – lees: uitgebreid – worden. Daarbovenop komt nog een deel van de eerstelijnsgezondheidszorg. Niet minder dan 4,3 miljard wordt er in deze sector gecommunautariseerd: in totaal bijna 15% van de gezondheidszorgen.
1.3 JUSTITIE: MINDER HOMOGENISERING TROEF
De hierboven geciteerde hervormingen zorgen voor splitsingen ter waarde van méér dan 15,1 miljard euro: het bedrag dat Di Rupo vorige zomer naar voren schoof en als een “Copernicaanse Omwenteling” bestempelde. Maar in die andere 12% zit het echte venijn van deze “staatshervorming”. Justitie – een domein dat CD&V volledig wilde communautariseren – bleef grotendeels uit het vizier van de onderhandelaars. Nochtans wordt de macht van de deelstaten terzake wel vergroot door het verkrijgen van een positief injunctierecht, verplichte samenwerkingsakkoorden in sommige materies, een beperkte betrokkenheid bij de strafuitvoeringsrechtbanken, een communautarisering van aspecten van de justitiehuizen en een verdere communautarisering van het jeugdsanctierecht. Minder i.p.v. méér homogenisering dus.
1.4 MOBILITEIT: RAMPZALIGE HERVORMING
Mobiliteit is hét domein waar het zwaartepunt onmiskenbaar naar de deelstaten verschuift. Het verkeersreglement blijft grotendeels federaal, maar er zijn uitzonderingen. Bovendien zal de opmaak van het verkeersreglement door een samenwerkingsakkoord tussen de federatie en de gewesten moeten geregeld worden. Wel is er sprake van een normenhiërarchie: “bij gebrek aan akkoord neemt de federale regering de uiteindelijke beslissing” (nota staatshervorming, p. 38).
De rest is grotendeels dramatisch: de “bevoegdheden” van het BIVV worden overgedragen naar de gewesten (het preventiebeleid dus, behoudens nationale bewustmakingscampagnes op de autosnelwegen waarover federatie en deelstaten samenwerkingsakkoorden moeten sluten), net als de normering van de verkeersinfrastructuur en de voertuigen, de technische keuring van de voertuigen (behoudens de productnormen en de immatriculatie), de homologatie van instrumenten die te maken hebben met gewestelijke bevoegdheden (maar niet met federale bevoegdheden), de rij-opleiding en –scholen (maar niet het rijbewijs), het verkeersveiligheidsfonds (maar niet de middelen die te maken hebben met federale bevoegdheden) en de regelgeving en controle op de binnenscheepvaart.
De gewesten krijgen bovendien een vertegenwoordiging in de bestuursraden van de entiteiten van de NMBS-groep, wat de maatschappij nog ingewikkelder zal maken. Daardoor zal de NMBS nog slechter functioneren, temeer daar aan de structurele onderfinanciering niets gedaan wordt. De gewesten mogen de spoorwegen, onder strikte voorwaarden, cofinancieren. Eén van die voorwaarden is dat de financiering een “evenredigheid” m.b.t. de federale financiering nastreeft. Dit soort wafelijzerpolitiek is allesbehalve een teken van goed bestuur. En zeggen dat men al dat geld zou kunnen gebruiken voor de uitbouw van één nationale vervoersmaatschappij, dat de NMBS en de drie regionale vervoersmaatschappijen integreert…
1.5 BINNENLANDSE ZAKEN: PROVINCIES ONDER VUUR
Hoewel het ergste hier vermeden is – de splitsing van de brandweer en de civiele bescherming – wordt onbegrijpelijkerwijs het rampenfonds gesplitst. Splitsen om te splitsen dus. Voorts worden de gewesten betrokken bij het federaal crisiscentrum (maar waarom?). Het grootstedenbeleid wordt dan weer geregionaliseerd “voor wat de bevoegdheden van de deelstaten betreft”.
Nog veel gevaarlijker is het voornemen om de Grondwet aan te passen opdat de gewesten hun volledige uitoefening van autonomie t.a.v. de provincies kunnen garanderen. Daarmee ligt de weg naar de uitholling van de provinciale bevoegdheden en dus naar een grotere bipolarisering van België open.
1.6 FEDERALE INSTELLINGEN: DE WEG NAAR DE TOTALE SPLITSING
En dan is er nog een lijst van federale instellingen die “geïnterfederaliseerd” worden (een eerste stap naar de totale splitsing): het NIS, het INR, de Delcrederedienst, Finexpo, het BMII, het BABH (opvolger van de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel) en het CGKR. Andere worden botweg gesplitst: het Participatiefonds, het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost, het Europees Integratiefonds en het Federaal Impulsfonds Migrantenbeleid (en dat terwijl Di Rupo zich in het sociaal-economische luik van zijn nota nog voorgenomen had om migratie meer te centraliseren; begrijpe wie begrijpen kan).
1.7 ANDERE BEVOEGDHEDEN: MEER DAN BORRELNOOTJES
De technologische attractiepolen en het vergunningsbeleid inzake handelsvestingen worden gesplitst. Discriminatie dus tussen een zelfstandige die een zaak wil opstarten per gewest. Idem voor wat de vestigingswet/de toegang tot het beroep en de prijzencontrole voor bepaalde deelstaatmateries betreft.
Het federaal wetenschapsbeleid wordt verder ontmanteld door de overheveling van interuniversitaire attractiepolen (die voorzien in een nationale wetenschappelijke samenwerking) en de plantentuin van Meise (alweer!) naar de deelstaten.
Er wordt ook voor méér dan 1 miljard euro aan fiscale uitgaven geregionaliseerd (bv. de belastingsvermindering op de eigen woning).
De resterende federale bevoegdheden inzake landbouw worden verder geliquideerd: het BIRB (Belgisch- Interventie en Restitutiebureau) en het landbouwrampenfonds worden geregionaliseerd.
Van heden af aan zullen gewesten een “bindend advies” moeten geven voorafgaand aan de federale erkenning als toeristisch centrum voor wat die centra betreft, terwijl het hier eigenlijk wel “logisch” zou zijn om de erkenning te regionaliseren. Of om heel het toerisme te herfederaliseren. Maar het toerisme, waarvan men in 1980 besliste dat het een gemeenschapsmaterie zou worden, gaat naar de gewesten. Die maatregel wordt meteen weer ongedaan gemaakt door het behoud van de gemeenschapsbevoegdheden in het Brussels gewest. Volgt u nog?
Voorts worden distributietarieven voor gas en (in grote mate voor) elektriciteit geregionaliseerd. Inzake telecommunicatie worden de gemeenschapsbevoegdheden “geactualiseerd” (lees: uitgebreid). De huurwet wordt geregionaliseerd (ze was waarschijnlijk te eenvoudig voor huurders en verhuurders…), net als het dierenwelzijn (men zal de betrokken organisaties geraadpleegd hebben…) en de deontologische orden (met behoud van een koepelstructuur) en … de filmkeuring (gaan we naar een etnische regeling in het Brussels gewest?).
2. FISCALE AUTONOMIE: FEDERALE STAAT VERARMT
Op fiscaal vlak is dit de grootste staatshervorming aller tijden: de gewest- en gemeenschapsregeringen zullen over een even groot, of zelfs een groter budget beschikken dan de federale overheid. De gemeenschappen blijven met het “klassieke” dotatiesysteem werken,de gewesten daarentegen verkrijgen een fiscale autonomie van 10,7 miljard euro in de personenbelasting. Dat maakt hen bevoegd voor ongeveer 50% van hun eigen inkomsten, een verdubbeling t.o.v. vandaag. Brussel wordt voor 461 miljard euro/jaar gefinancierd en de Franse gemeenschap – sorry, de federatie “Wallobrux”– wordt geherfinancierd. De gecrëerde verschillen tussen het Vlaams en het Waals gewest worden voor tien jaar voor 80% weggewerkt: uitdovende solidariteit dus. Ook hier dus: geen communautaire pacificatie maar een (zeer) tijdelijke wapenstilstand die in zich al de kiemen van een nieuwe “hervorming” draagt. Van een (duurzame) herfinanciering van de federale staat is geen sprake, hoewel net dat voor vele partijen de voorgewende reden was om de financieringswet te herzien. In de plaats daarvan wordt een holdup op de federale staat gepleegd. De buit bedraagt 5 miljard euro.
3. BRUSSEL EN BHV: STAATSGRENZEN TREKKEN
Aanleiding voor deze historische crisis was het vinden van een oplossing van de huidige indeling in kieskringen voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers. In Vlaams-Brabant bestond er immers geen provinciale kieskring, in de andere provincies wel. Vlaams-nationalisten grepen die mogelijkheid aan om een oude “Vlaamse” eis weer op de voorgrond te schuiven: de splitsing van het kies- en gerechtelijk arrondissement BHV.
Nergens is de capitulatie van de Franstalige partijen voor de eisen van de Vlaams-nationalisten beter zichtbaar dan in dit dossier, dat in werkelijkheid gaat om de afbakening van toekomstige staatsgrenzen. Het parket-BHV wordt gesplitst, het gerechtelijk arrondissement blijft bestaan maar wordt “ontdubbeld” – de taalapartheid moet immers uitgediept worden. Het kiesarrondissement BHV voor zowel de Kamer en de Europese verkiezingen wordt gesplitst, met minimale compensaties (bv: inschrijvingsrecht in de faciliteitengemeenten) die ongetwijfeld bij een volgende staatshervorming – die niet lang op zich zal laten wachten – opnieuw ter discussie zullen worden gesteld.
De unitaristen worden gepaaid met de oprichting van een (niet verkozen) Brusselse grootstedelijke gemeenschap, waarvan alle Brabantse gemeenten evenals de federale overheid lid zijn en waarvan de provincies lid kunnen van worden. De missie van de gemeenschap is “het overleg tussen gemeenten, de federale staat en de provincies te organiseren over onderwerpen waarvoor de gewesten bevoegd zijn maar die het belang van de gewesten overschrijden”. Hoewel deze gemeenschap in een Bijzondere Wet zal worden gegoten, moet de specifieke regeling door samenwerkingsakkoorden worden vastgelegd. Het is nog maar ten zeerste de vraag of de politieke wil bestaat om dit te doen.
Tot slot wordt het tweetalig en unitair Brussels niveau versterkt. Exact het tegengestelde van wat men op federaal niveau doet.
Van de vier unitaristische borrelnootjes – de invoering van tweetalige lijsten in het Brussels gewest bij de regionale verkiezingen, de ratificatie van het minderhedenverdrag, de invoering van een federale kieskring en (werkelijk) samenvallende verkiezingen – blijft, zoals te verwachten, haast niets meer over.
4. SENAATSHERVORMING: VOLGENDE STAP IS BEGRAFENIS
Een van de meest dramatische aspecten van deze staatshervorming is de hervorming van de Senaat, zowel naar de methode van verkiezing als naar de bevoegdheden toe. Kort gezegd wordt de Senaat, die vandaag nog 40 rechtstreeks verkozen leden telt, omgevormd tot een bij getrapt kiesrecht verkozen niet-permanente vergadering van deelstaten (op 10 gecoöpteerde Kamerleden na). Op 15 september 2011 is het uitstekend functionerende bicameralisme op enkele uren ten grave gedragen. De Senaat wordt bovendien een Senaat der gemeenschappen, hetgeen perfect overeenstemt met de duale en Vlaams-nationalistische visie op België. De lichtzinnigheid waarmee deze hervorming werd doorgevoerd grenst aan het criminele.
De Senaat verliest zijn evocatierecht, hoewel in de formateursnota stond dat dit mechanisme in aangepaste vorm behouden zou blijven. Bovendien zullen de bevoegdheden van de Hoge Vergadering sterk ingeperkt worden. De Senaat blijft minstens bevoegd voor “de verklaring tot herziening van de grondwet, de grondwetsherzieningen, de bijzondere wetten, het betrekken van de deelstatenbij sommige benoemingen (Grondwettelijk Hof, Raad van State, Hoge Raad voor de Justitie), de procedure van de belangenconflicten en eventueel de goedkeuring van sommige gemengde verdragen met een evocatierecht van de deelstaten”. Die laatste bevoegdheid is zelfs een achteruitgang t.o.v. de eerste nota Di Rupo. Daarin stond immers dat de Senaat bevoegd zou worden voor de ratificering van alle “gemengde” verdragen.
5. BESLUIT
De zesde “staatshervorming” is niet het resultaat van een referendum – laat staan van een bindend referendum – zelfs niet van een parlementair debat, maar van een schaamteloze politieke koehandel zonder het minste oog op enige efficiëntie van bestuur, laat staan op enige bekommernis voor de eenheid van België. Een zielig vertoon van vier Franstalige partijvoorzitters die een rondje paniekvoetbal speelden en een sterk Vlaams-nationalistisch blok o.l.v. de as CD&V-SP.A (die samen alle vorige “staatshervormingen” realiseerden, op die van 2001 na). Kortom, zoals zelfs Di Rupo het zei “een bende onverantwoordelijken“. De bevoegdheden worden meer dan ooit versnipperd over verscheidene beleidsniveaus, waardoor ons land complexer wordt dan ooit tevoren en nog veel inefficiënter zal functioneren dan vandaag. Gelet op de inflatie aan samenwerkingsakkoorden evolueert België verder in de richting van een ondemocratische diplomatieke conferentie.
Bovendien wordt de federale staat ook op het vlak van financiën op droog zaad gezet. Daardoor zal het zijn resterende taken niet naar behoren kunnen vervullen, wat de roep om nog méér splitsingen zal doen toenemen. Deze splitsingen worden telkens door de burger duur betaald.
Het is niet zo dat de goedkeuring van deze staatshervorming het einde van België betekent. De federale overheid is nog steeds bevoegd voor het grootste deel van financiën (al worden de geldstromen naar de deelstaten steeds groter), het overgrote deel van justitie en de sociale zekerheid, ontwikkelingssamenwerking, defensie, buitenlandse zaken, een deel van het arbeidsmarktbeleid, asiel en migratie, de macro-economie, telecommunicatie en de parastatales (bpost, Belgacom,…), de grote lijnen van het mobiliteitsbeleid m.i.v. de NMBS en de luchthaven van Zaventem en grote delen van binnenlandse zaken (waaronder politie en veiligheidsdiensten) alsook een pak residuaire bevoegdheden (energiebeleid, klimaatbeleid, biculturele instellingen …).
Toch is dit “akkoord” tussen particraten en nationalisten een “at random-beschieting” van de overblijvende federale bevoegdheden, zonder homogene noch coherente bevoegdheidsoverdrachten, maar met als doel zoveel mogelijk schade aan de Belgische staat aan te richten. Herfederaliseringen zaten er niet in, zelfs niet van de geluidsnormen.
Het is het resultaat van vier jaar anti-Belgische guerillastrijd zonder enige andere visie dan een destructieve. Dit akkoord verzwakt dan ook aanzienlijk de federale staat en biedt haar geen enkel toekomstperspectief, integendeel. De nieuwe communautaire eisen liggen al klaar, de zevende staatshervorming ook. De N-VA en het Vlaams Belang lachen in hun vuistje en de naïeve Belgen die dachten dat er na dit akkoord een periode van politiek-communautaire rust zou volgen zijn er al meteen aan voor de moeite.
We hadden hen nochtans gewaarschuwd…
SIXIEME REFORME DE L’ETAT: L’ETAT FEDERAL, DEJA AFFAIBLI, EN LIGNE DE MIRE
Le 11 octobre 2011, le texte de la sixième réforme de l’Etat a été rendu public. Entre 1970 et 2001, la Belgique s’est transformée d’Etat unitaire en Etat fédéral. Les régions et les communautés ont obtenu un paquet de compétences significatif : l’urbanisme et l’aménagement du territoire, les travaux publics, l’enseignement, la culture, les transports publics, l’agriculture, le tourisme, le droit de conclure des traités internationaux, des pans entiers de l’économie et de la mobilité, la tutelle sur les provinces et sur les communes, une grande partie de la politique scientifique, le logement, etc.
Après chaque réforme de l’Etat, l’étape était dite définitive ; certainement après 1988-1993 : « l’achèvement » (sic) de la structure fédérale de l’Etat, vous vous en souvenez ?
Le B.U.B. a toujours précisé que le fédéralisme était évolutif, mais aussi sinon un moyen pour démolir la Belgique, du moins, celui de la réduire à une coquille vide. Plus encore que toutes les autres, cette sixième réforme de l’Etat en constitue la preuve par excellence sur quatre plans : en matière de transferts de compétences, d’autonomie fiscale, pour ce qui touche à Bruxelles et BHV et, enfin, au niveau d’architecture institutionnelle de la Belgique. Le présent texte ne vise qu’à donner un sommaire de la question. Dans d’autres articles, nous poursuivrons une analyse plus approfondie. Ci-dessous, on vous donne simplement un résumé : un tsunami de petites scissions pour préparer la route vers la Grande Scission.
En ce qui concerne cette sixième réforme de l’Etat, les politiciens et les médias à leur solde veulent faire croire que Bruxelles-Halle-Vilvorde est le seul et unique problème qui devait être résolu à tout prix. En effet, en 2005, on n’a discuté que de ce sujet-là. Par la suite, à partir de 2007, on a ajouté la scission de plusieurs compétences et, encore plus tard, depuis 2010, une révision de la loi de financement.
1. LES TRANSFERTS DE COMPETENCES
Les médias euphoriques vous disent que les transferts de compétences se situent seulement dans le domaine du marché de l’emploi et des soins de santé. Parfois, on mentionne des parties de la politique de mobilité. En réalité, il s’agit de beaucoup plus.
Autrement dit, pour l’affirmer de façon plus lapidaire : les politiciens vous trompent. Mais ça, évidemment, vous vous en doutiez, vous le saviez déjà.
1.1 LE MARCHE DE L’EMPLOI : EN ROUTE VERS LA SCISSION DE LA SECURITE SOCIALE
Un budget de 4,2 de milliards d’euros serait transféré vers les régions en vue de la politique de l’emploi : le contrôle et la sanction des chômeurs, la politique en faveur des groupes-cible, le placement, le congé-éducation payé et l’apprentissage industriel, l’interruption de la carrière dans le secteur public des entités fédérées, la réglementation de quelques cartes en matière d’immigration économique et l’économie sociale.
En outre, les régions seraient impliquées dans les structures d’administration de l’ONEM, prétendument pour garantir une coopération rapide entre l’ONEM et les services régionaux. En réalité, une prochaine réforme de l’Etat dans laquelle l’ONEM sera scindé est déjà en préparation.
1.2 LA SECURITE SOCIALE : UNE FISSURE DANS UNE COMPETENCE UNITAIRE
Cette dernière hypothèse est confirmée par les transferts de compétences dans la sécurité sociale. Les partis francophones l’avaient juré mille fois, solennellement : jamais on ne toucherait au caractère fédéral de la sécurité sociale. Cette ligne rouge a désormais été dépassée.
En Belgique, la sécurité sociale se répartit aujourd’hui en cinq branches : les retraites, l’INAMI, l’ONEM, les allocations familiales, les vacances annuelles et, finalement, les maladies professionnelles.
Les allocations familiales seraient scindées dans leur totalité (5,9 milliards d’euros), ce qui implique déjà en soi une discrimination flagrante entre les Belges. En ce qui concerne les soins de santé (40% du budget de la Sécurité sociale), la liste de scissions est impressionnante : pour ce qui est de l’aide aux personnes handicapées, la politique des hôpitaux, la santé mentale, la gériatrie et la politique de prévention, les communautés disposaient déjà de compétences qui seront maintenant « homogénéisées » (lisez : élargies). De plus, la santé publique de première ligne est touchée par la vague de scissions. Il s’agit, dans ce secteur, d’une défédéralisation de 4,2 milliards d’euros : au total, presque 15 % des soins de santé.
1.3 JUSTICE : MOINS D’HOMOGENEISATION
Les réformes mentionnées ci-dessus représentent plus de 15,1 milliards d’euros. Durant l’été 2010, ce montant était qualifié par M. Di Rupo comme une “révolution copernicienne”. Or, la véritable poison de cette réforme est comprise dans les autres 12%. La Justice – un domaine que, notamment, le CD&V voulait communautariser dans sa totalité – a échappé largement à l’offensive des ’scindeurs’. Pourtant, le pouvoir des entités fédérées est bien accru par l’obtention d’un droit d’injonction positif, des accords de coopération obligés en certaines matières, par un engagement restreint dans les tribunaux de l’application des peines, par une communautarisation des aspects des Maisons de Justice et par une communautarisation accrue du droit de délinquance juvénile. Donc, moins au lieu de plus d’homogénéisation.
1.4 MOBILITE : REFORME CATASTROPHIQUE
La mobilité est le domaine où le centre de gravité bascule, sans conteste, vers les entités fédérées. Le code de la route reste en grande partie fédéral, mais il y a des exceptions. L’établissement du code de la route devra être réglé par un accord de coopération entre la fédération et les entités fédérées. En revanche, une hiérarchie des normes sera établie : « A défaut d’un accord, le gouvernement fédéral prend la décision finale. » (note réforme de l’Etat, p. 38)
Le reste est, pour la plus grande partie, dramatique : « les compétences » de l’ ISBR seront transférées vers les régions (c.a.d. la politique de prevention, hormis les campagnes de sensibilisation nationale sur les autoroutes que l’Etat federal pourrait continuer à mener par le biais d’un accord de cooperation avec les régions), tout comme la normalisation de l’infrastructure de circulation et des véhicules, le contrôle technique des véhicules (hormis les normes de produit et l’immatriculation), l’homologation des instruments liés aux compétences régionales (mais pas avec les compétences fédérales), la formation de conduite et les auto-écoles (mais pas le permis de conduire), le fonds de sécurité routière (mais pas les moyens lies aux competences fédérales) et la réglementation sur la navigation intérieure (y compris la compétence policière).
Les régions auront d’ailleurs droit à une représentation au sein des comités de gestion de la SNCB, ce qui rendra la société davantage plus complexe. La conséquence sera que la SNCB fonctionnera d’une façon encore plus mauvaise, de plus car on ne s’est pas soucié de son sous-financement. En outré, les regions pourront cofinancer les chemins de fer, bien que cette compétence serait liée à des restrictions très strictes. Une de ces restrictions est que le financement devra être “proportionelle” à celle du financement fédéral. Cette politique ne témoigne pas du tout d’une bonne gestion. Et dire qu’on pourrait utiliser tout cet argent pour établir une seule société de transportation nationale, comprenant la SNCB et les trois services publics de transportation régionaux…
1.5 AFFAIRES INTÉRIEURES : LES PROVINCES ATTAQUEES
Bien que le pire soit évité ici – la scission des services d’incendie et de la protection civile –, le fonds des calamités sera scindé : une mesure incompréhensible. L’unique raison nous paraît que celle-ci était inscrite dans ledit « premier paquet » de la réforme de l’Etat. Scinder pour scinder donc… Par ailleurs, les régions seront impliquées dans le centre de crise fédéral (mais pourquoi ?) La politique des grandes villes sera régionalisée « en ce qui concerne les compétences des entités fédérées ».
Beaucoup plus dangereuse encore est l’intention d’adapter la Constitution afin que les régions puissent garantir leur exercice complet par rapport aux provinces. La voie est ouverte vers le détricotage des compétences provinciales et, par conséquent, vers une plus grande bipolarisation de la Belgique.
1.6 INSTITUTIONS FÉDÉRALES : LA ROUTE VERS LA SCISSION TOTALE
De plus, il y a encore une liste d’institutions fédérales qui seront “interfédéralisées” (un premier pas vers la scission totale) : l’INS, l’ICN, le service de ducroire, finexpo, le SBI, l’ACE (le successeur du Service belge pour le Commerce extérieur) et le CECLR. D’autres institutions sont carrément scindées : le fonds de participation, le fonds pour la réduction du coût global de l’énergie, du fonds européen d’intégration et le fonds d’impulsion fédérale à la politique des immigrés (et cela pendant que Di Rupo a proposé, dans le volet socio-économique de sa note, de centraliser la migration : comprenne qui pourra).
1.7 AUTRES COMPÉTENCES : PAS DE CACAHUETES
Les pôles d’attraction technologiques et universitaires (qui rendent possible une politique scientifique nationale) et les autorisations en matière d’implantations commerciales seront régionalisés. Une discrimination régionale entre les indépendants qui veulent ouvrir un magasin est donc instaurée. Idem pour les conditions d’établissement / l’accès à la profession et le contrôle de prix dans certaines matières pour lesquelles les entités fédérées sont compétentes.
La politique de science fédérale sera davantage détricotée par le transfert des pôles d’attraction interuniversitaires et le jardin botanique de Meise (à nouveau) vers les régions. En outre, un montant d’un 1 milliard d’euros de réductions ou de crédits d’impôts en matière d’habitation sera régionalisé.
Les compétences fédérales restantes en matière d’agriculture sont liquidées : le BBIR (Bureau belge d’Intervention et de Restitution) sera régionalisé, de même que le fonds des calamités agricoles.
En ce qui concerne l’agrément des centres touristiques, la région concernée devra donner un “avis conforme”, préalable à la reconnaissance fédérale. Pourtant, il serait “logique” ici de régionaliser la reconnaissance. Ou de refédéraliser le tourisme. Mais le tourisme, dont on a décidé en 1980 de communautariser la compétence, ira aux régions. Cette mesure est cependant aussitôt abolie par le maintien des compétences communautaires dans la région bruxelloise. Vous suivez encore ?
Par ailleurs, le contrôle des prix sera régionalisé pour quelques matières régionales, tout comme les tarifs de distribution pour le gaz et pour (la plus grande partie) l’électricité et le contrôle sur le transport des déchêts (hormis la transportation des déchêts nucléaires). En matière de télécommunication, les compétences défédéralisées seront “actualisées” (lisez : élargies). La loi sur les baux sera régionalisée (la vie était probablement trop simple pour les locataires et les bailleurs…) tout comme le bien-être des d’animaux (on a, sans nul doute, consulté les organisations concernées…) et les ordres déontologiques (avec la conservation d’une coupole fédérale) et… le contrôle des films (s’orienterait-on vers une réglementation ethnique dans la région bruxelloise ?)
2. L’AUTONOMIE FISCALE : APPAUVRISSEMENT DE L’ÉTAT FÉDÉRAL
Sur le plan fiscal, la sixième réforme de l’Etat est la plus grande réforme jamais entreprise. Les régions et les communautés disposeront d’un budget tellement important qu’il pourra dépasser celui du gouvernement fédéral. Les communautés continueront à travailler avec le système de dotation « classique ». Par contre, les régions obtiennent une autonomie fiscale pour un montant de 10,7 milliards d’euros en matière d’impôts des personnes. Cette mesure les rend compétentes pour environ 50 % de leurs propres revenus, un doublement par rapport à la situation actuelle. Bruxelles est financée pour 461 milliards d’euros/an et la communauté française – excusez-nous – la fédération « Wallobrux » est refinancée. Les différences créées entre les régions flamande et wallonne sont écartées pour dix ans pour 80% : autrement dit, une solidarité en voie d’extinction. Dans ce dossier, il n’y aura aucune pacification communautaire mais un armistice (très) temporaire qui porte déjà en germe une nouvelle « réforme » de l’Etat. Pas question non plus de refinancer l’Etat fédéral de façon durable, bien que cela ait constitué, pour beaucoup de partis, la raison simulée de la révision de la loi relative au financement. En revanche, un hold up sur l’Etat fédéral est commis. Le butin s’élève à 5 milliards d’euros.
3. BRUXELLES ET BHV : LES DELIMITATIONS DES FRONTIERES DE L’ETAT
Cette crise historique donnait l’opportunité de rechercher une solution pour la répartition actuelle des cercles électoraux en ce qui concerne la Chambre. Dans le Brabant flamand, un cercle électoral provincial – lequel avait été instauré dans toutes les autres provinces – n’existait pas. Les nationalistes flamands ont saisi l’occasion pour mettre à l’avant-plan une vieille exigence « flamande » : la scission de l’arrondissement BHV tant sur le plan électoral que sur le plan judiciaire.
Nulle part, la capitulation des partis francophones face aux exigences flamingantes n’est plus visible que dans ce dossier, dont le véritable contenu est, in fine, la délimitation des futures frontières de l’Etat. Le parquet de BHV est scindé tandis que l’arrondissement judiciaire continue d’exister mais sera « dédoublé » – ainsi l’apartheid linguistique est approfondi. L’arrondissement électoral BHV sera scindé, aussi bien pour la chambre que pour les élections européennes avec des compensations minimales (par exemple, un droit d’inscription dans les communes à facilités). Indubitablement, ces “acquis” seront à nouveau remis en question lors de la prochaine réforme de l’Etat – plus proche que certains le pensent.
Les unitaristes sont amadoués avec la création d’une Communauté urbaine bruxelloise dont toutes les communes brabançonnes, les régions et le gouvernement fédéral seront membres. Les provinces peuvent aussi devenir membres de l’organe. La mission de la communauté est « la concertation entre les communes, l’Etat fédéral et les provinces pour les sujets pour lesquels les régions sont compétentes mais qui dépassent l’intérêt des régions ». Bien que cette communauté soit inscrite dans une loi spéciale, la réglementation spécifique doit être fixée par des accords de coopération. Mais la volonté politique existe-t-elle pour exécuter ceci ?
Ensuite, le niveau bilingue bruxellois sera renforcé. Exactement le contraire de ce que l’on fait au niveau fédéral.
Comme on pouvait s’y attendre, il ne reste malheureusement plus grand-chose des cacahuètes unitaristes : la suppression de l’interdiction des listes bilingues dans la région bruxelloise lors des élections régionales, la ratification de la Convention-Cadre sur les minorités nationales, la circonscription électorale au niveau fédéral et des véritables élections simultanées.
4. RÉFORME DU SÉNAT : L’ETAPE SUIVANTE, C’EST L’ENTERREMENT
Un des aspects les plus dramatiques de cette réforme de l’Etat est la réforme du Sénat, aussi bien en ce qui concerne la méthode d’élection qu’au niveau des compétences. En résumé, le Sénat, qui compte encore aujourd’hui 40 membres, élus au suffrage universel, sera transformé en une assemblée aléatoire et communautaire, élue par les entités fédérées (si ce n’est 10 membres de la Chambre qui seront cooptés). Le 15 septembre 2011, on a enterré le bicaméralisme, un système qui fonctionnait pourtant à merveille. De plus, le Sénat deviendra une assemblée communautaire (pas régionale), ce qui correspond parfaitement à la vision que les nationalistes flamands ont sur le futur de la Belgique. La légèreté avec laquelle l’on a effectué cette réforme est quasi criminelle.
Bien que la nota du formateur prétendait le contraire, le Sénat perdra son droit d’évocation. En outre, les compétences de la Haute Assemblée seront fort réduites. Le Sénat sera du moins compétent en ce qui concerne la déclaration de révision de la Constitution, les révisions constitutionnelles, les lois spéciales, l’association des entités fédérées à certaines désignations (cour constitutionnelle, conseil d’Etat, conseil supérieur de la justice), la procédure de conflit d’intérêts et éventuellement l’assentiment à certains traités mixtes avec droit d’évocation des entités fédérées. Il est à souligner que cette dernière mesure constitue même un recul par rapport à la première note Di Rupo. Selon cette note, le Sénat deviendrait compétent pour la ratification de tous les traités mixtes.
5. CONCLUSION
La sixième « réforme de l’Etat » n’est pas le résultat d’un référendum (même pas d’un référendum à titre consultatif), ni d’un débat parlementaire, mais celui d’un marchandage politique éhonté. La moindre efficacité étatique ou administrative n’a été envisagée et personne ne semble s’être soucié de l’unité de la Belgique. Les présidents des partis francophones ont livré une prestation pitoyable : ils ont tous paniqué face à un bloc nationaliste commandé par le CD&V et le SP.A (cet ensemble a réalisé toutes les réformes de l’Etat, sauf celle de 2001). Bref, comme même Di Rupo l’a dit, il s’agit d’une “bande d’irresponsables”. Les compétences sont, plus que jamais, éparpillées sur plusieurs niveaux politiques. La conséquence ? Notre pays sera encore plus complexe qu’aujourd’hui et son fonctionnement se fera de façon encore moins efficace. Vu l’inflation des accords de coopération, la Belgique évoluera de plus en plus vers une conférence diplomatique non démocratique.
En outre, l’Etat fédéral est aussi perdant dans le domaine de finances. Il ne sera plus capable de réaliser dûment ses tâches restantes, ce qui augmentera davantage encore l’appel pour encore plus de scissions. Et, chaque fois, ces scissions sont – et seront – payées par le citoyen.
Cette réforme de l’Etat ne signifie pas la fin de la Belgique. Le gouvernement fédéral est toujours chargé de la plus grande partie du budget (bien que les transferts financiers vers les entités fédérées deviendront sans cesse plus grands), de la Justice et de la Sécurité sociale, de la Coopération en matière de Développement, de la Défense, des Affaires étrangères, d’une partie de la politique de l’Emploi, de l’Asile et de l’Immigration, de la Macro-Economie, des Télécommunications et des Parastataux (bpost, Belgacom,…), des grandes lignes de la politique de mobilité y compris la SNCB et l’aéroport de Zaventem, de même que des Affaires intérieures (e.a. la police et les services de sécurité), d’un paquet de compétences résiduaires (la politique de l’énergie, la politique du climat, les institutions biculturelles…)
Pourtant, cet « accord » particratique constitue une fusillade nationaliste des compétences fédérales résiduelles, en vue de causer le plus possible de dommages à l’Etat belge. Il ne s’agit pas du transfert d’un paquet de compétences cohérents ou homogènes. Les Belges n’ont pas droit à la moindre refédéralisation, même pas des normes de bruit. C’est le résultat de quatre ans de ‘guérilla’ contre la Belgique, sans la moindre vision, si ce n’est une vision destructrice. Cet accord affaiblit donc l’Etat fédéral et ne lui offre aucune perspective d’avenir, bien au contraire. Les nouvelles exigences communautaires sont déjà prêtes, la septième réforme de l’Etat aussi. La N-VA et le Vlaams Belang rient sous cape et les Belges naïfs qui ont pensé qu’après cet accord, une période de calme sur le plan politico-communautaire suivrait, seront tout de suite pris de vitesse par les nationalistes.
Nous les avions pourtant prévenus…
Ter informatie:
alle nota’s van de “onderhandelaars” –
A titre d’information:
toutes les notes des “négociateurs”
DE NOTA DE WEVER – LA NOTE DE WEVER (17.10.10)
DE NOTA VANDE LANOTTE – LA NOTE VANDE LANOTTE (05.01.11)
DE NOTA DI RUPO (I) – LA NOTE DI RUPO (I) (04.07.11)
DE NOTA DI RUPO (II) – LA NOTA DI RUPO (II) (11.10.11)
